4 Dan zult gij vernederd worden, gij zult uit de aarde spreken, en uw spraak zal uit het stof zachtjes voortkomen; en uw stem zal zijn uit de aarde als van een tovenaar, en uw spraak zal uit het stof piepen.
4 Then you will be brought low;From the earth you will speak,And from the dust where you are prostrateYour words will come.Your voice will also be like that of a spirit from the ground,And your speech will whisper from the dust.
5 En de menigte uwer vreemde soldaten zal zijn gelijk dun stof, en de menigte der tirannen als voorbijvliegend kaf; en het zal in een ogenblik haastelijk geschieden.
5 But the multitude of your enemies will become like fine dust,And the multitude of the ruthless ones like the chaff which blows away;And it will happen instantly, suddenly.
6 Gij zult van den HEERE der heirscharen bezocht worden met donder, en met aardbeving, en groot geluid, met wervelwind, en onweder, en de vlam eens verterenden vuurs.
6 From the Lord of hosts you will be punished with thunder and earthquake and loud noise,With whirlwind and tempest and the flame of a consuming fire.
7 En gelijk de droom van een nachtgezicht is, alzo zal de veelheid aller heidenen zijn, die tegen Ariel strijden zullen; zelfs allen, die tegen haar en haar vestingen strijden, en haar beangstigen zullen.
7 And the multitude of all the nations who wage war against Ariel,Even all who wage war against her and her stronghold, and who distress her,Will be like a dream, a vision of the night.
8 Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en ziet, hij eet; maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of, gelijk als wanneer een dorstige droomt, en ziet, hij drinkt; maar als hij ontwaakt, ziet, zo is hij nog mat, en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn, die tegen den berg Sion krijgen.
8 It will be as when a hungry man dreams—And behold, he is eating;But when he awakens, his hunger is not satisfied,Or as when a thirsty man dreams—And behold, he is drinking,But when he awakens, behold, he is faintAnd his thirst is not quenched.Thus the multitude of all the nations will beWho wage war against Mount Zion.
10 Want de HEERE heeft over ulieden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en Hij heeft uw ogen toegesloten; de profeten, en uw hoofden, en de zieners heeft Hij verblind.
10 For the Lord has poured over you a spirit of deep sleep,He has shut your eyes, the prophets;And He has covered your heads, the seers.
11 Daarom is ulieden alle gezicht geworden als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een, die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld.
11 The entire vision will be to you like the words of a sealed book, which when they give it to the one who is literate, saying, “Please read this,” he will say, “I cannot, for it is sealed.”
13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;
13 Then the Lord said,“Because this people draw near with their wordsAnd honor Me with their lip service,But they remove their hearts far from Me,And their reverence for Me consists of tradition learned by rote,
14 Daarom, ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan, en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen.
14 Therefore behold, I will once again deal marvelously with this people, wondrously marvelous;And the wisdom of their wise men will perish,And the discernment of their discerning men will be concealed.”
15 Wee dengenen, die zich diep versteken willen voor den HEERE, hun raad verbergende; en welker werken in duisterheid geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent ons?
15 Woe to those who deeply hide their plans from the Lord,And whose deeds are done in a dark place,And they say, “Who sees us?” or “Who knows us?”
16 Ulieder omkeren is, alsof de pottenbakker geacht werd als leem, dat het maaksel zeide van zijn maker: Hij heeft mij niet gemaakt; en het geformeerde vat van zijn pottenbakker zeide: Hij verstaat het niet.
16 You turn things around!Shall the potter be considered as equal with the clay,That what is made would say to its maker, “He did not make me”;Or what is formed say to him who formed it, “He has no understanding”?
21 Die een mens schuldig maken om een woord, en leggen dien strikken, die hen bestraft in de poort; en die den rechtvaardige verdrijven in het woeste.
21 Who cause a person to be indicted by a word,And ensnare him who adjudicates at the gate,And defraud the one in the right with meaningless arguments.
22 Daarom zegt de HEERE, Die Abraham verlost heeft, tot het huis van Jakob alzo: Jakob zal nu niet meer beschaamd worden, en nu zal zijn aangezicht niet meer bleek worden;
22 Therefore thus says the Lord, who redeemed Abraham, concerning the house of Jacob:“Jacob shall not now be ashamed, nor shall his face now turn pale;
23 Want als hij zijn kinderen, het werk Mijner handen, zien zal in het midden van hen, zullen zij Mijn Naam heiligen; en zij zullen den Heilige Jakobs heiligen, en den God van Israel vrezen.
23 But when he sees his children, the work of My hands, in his midst,They will sanctify My name;Indeed, they will sanctify the Holy One of JacobAnd will stand in awe of the God of Israel.