2 Zo zegt de HEERE, uw Maker, en uw Formeerder van den buik af, Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb!
2 Thus says the Lord who made youAnd formed you from the womb, who will help you,‘Do not fear, O Jacob My servant;And you Jeshurun whom I have chosen.
5 Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en die zal zich noemen met den naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met den naam van Israel.
5 “This one will say, ‘I am the Lord’s’;And that one will call on the name of Jacob;And another will write on his hand, ‘Belonging to the Lord,’And will name Israel’s name with honor.
6 Zo zegt de HEERE, de Koning van Israel, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God.
6 “Thus says the Lord, the King of Israel and his Redeemer, the Lord of hosts:‘I am the first and I am the last,And there is no God besides Me.
7 En wie zal, gelijk als Ik, roepen en het verkondigen, en het ordentelijk voor Mij stellen, sedert dat Ik een eeuwig volk gesteld heb? en laat ze de toekomstige dingen, en die komen zullen, hun verkondigen.
7 ‘Who is like Me? Let him proclaim and declare it;Yes, let him recount it to Me in order,From the time that I established the ancient nation.And let them declare to them the things that are comingAnd the events that are going to take place.
8 Verschrikt niet, en vreest niet; heb Ik het u van toen af niet doen horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen: is er ook een God behalve Mij? Immers, er is geen andere rotssteen: Ik ken er geen?
8 ‘Do not tremble and do not be afraid;Have I not long since announced it to you and declared it?And you are My witnesses.Is there any God besides Me,Or is there any other Rock?I know of none.’”
9 De formeerders van gesneden beelden zijn al te zamen ijdelheid, en hun gewenste dingen doen geen nut; ja, zij zelven zijn hun getuigen; zij zien niet, en zij weten niet, daarom zullen zij beschaamd worden.
9 Those who fashion a graven image are all of them futile, and their precious things are of no profit; even their own witnesses fail to see or know, so that they will be put to shame.
11 Ziet, al hun medegenoten zullen beschaamd worden, want de werkmeesters zijn uit de mensen; dat zij zich altemaal vergaderen, dat zij opstaan, zij zullen verschrikken, zij zullen te zamen beschaamd worden.
11 Behold, all his companions will be put to shame, for the craftsmen themselves are mere men. Let them all assemble themselves, let them stand up, let them tremble, let them together be put to shame.
12 De ijzersmid maakt een bijl, en werkt in den gloed, en formeert het met hamers, en werkt het met zijn sterken arm; ook lijdt hij honger, totdat hij krachteloos wordt, hij drinkt geen water, totdat hij amechtig wordt.
12 The man shapes iron into a cutting tool and does his work over the coals, fashioning it with hammers and working it with his strong arm. He also gets hungry and his strength fails; he drinks no water and becomes weary.
13 De timmerman trekt het richtsnoer uit, hij tekent het af met den draad, hij maakt het effen met de schaven, en tekent het met den passer, en maakt het naar de beeltenis eens mans, naar de schoonheid van een mens, dat het in het huis blijve.
13 Another shapes wood, he extends a measuring line; he outlines it with red chalk. He works it with planes and outlines it with a compass, and makes it like the form of a man, like the beauty of man, so that it may sit in a house.
14 Als hij zich cederen afhouwt, zo neemt hij een cypressenboom of een eik, en hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom, en de regen maakt dien groot.
14 Surely he cuts cedars for himself, and takes a cypress or an oak and raises it for himself among the trees of the forest. He plants a fir, and the rain makes it grow.
15 Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan, en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het, en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er een god van, en buigt zich daarvoor, hij maakt er een gesneden beeld van, en knielt er voor neder.
15 Then it becomes something for a man to burn, so he takes one of them and warms himself; he also makes a fire to bake bread. He also makes a god and worships it; he makes it a graven image and falls down before it.
16 Zijn helft brandt hij in het vuur, bij de andere helft daarvan eet hij vlees; hij braadt een gebraad, en hij wordt verzadigd; ook warmt hij zichzelven, en hij zegt: Hei! ik ben warm geworden, ik heb het vuur gezien!
16 Half of it he burns in the fire; over this half he eats meat as he roasts a roast and is satisfied. He also warms himself and says, “Aha! I am warm, I have seen the fire.”
17 Het overige nu daarvan maakt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld; hij knielt er voor neder, en buigt zich, en bidt het aan, en zegt: Red mij, want gij zijt mijn god!
17 But the rest of it he makes into a god, his graven image. He falls down before it and worships; he also prays to it and says, “Deliver me, for you are my god.”
19 En niemand van hen brengt het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen zou: De helft daarvan heb ik verbrand in het vuur, ja, ook op de kolen daarvan heb ik brood gebakken, ik heb vlees daarbij gebraden, en heb het gegeten; en zou ik het overblijfsel daarvan tot een gruwel maken, zou ik nederknielen voor hetgeen van een boom gekomen is?
19 No one recalls, nor is there knowledge or understanding to say, “I have burned half of it in the fire and also have baked bread over its coals. I roast meat and eat it. Then I make the rest of it into an abomination, I fall down before a block of wood!”
20 Hij voedt zich met as, het bedrogen hart heeft hem ter zijde afgeleid; zodat hij zijn ziel niet redden kan, noch zeggen: Is er niet een leugen in mijn rechterhand?
20 He feeds on ashes; a deceived heart has turned him aside. And he cannot deliver himself, nor say, “Is there not a lie in my right hand?”
21 Gedenk aan deze dingen, o Jakob, en Israel! Want gij zijt Mijn knecht, Ik heb u geformeerd; gij zijt Mijn knecht, Israel, gij zult van Mij niet vergeten worden.
21 “Remember these things, O Jacob,And Israel, for you are My servant;I have formed you, you are My servant,O Israel, you will not be forgotten by Me.
23 Zingt met vreugde, gij hemelen! want de HEERE heeft het gedaan; juicht, gij benedenste delen der aarde! gij bergen! maakt een groot gedreun met vreugdegezang, gij bossen, en alle geboomte daarin! Want de HEERE heeft Jakob verlost, en Zich heerlijk gemaakt in Israel.
23 Shout for joy, O heavens, for the Lord has done it!Shout joyfully, you lower parts of the earth;Break forth into a shout of joy, you mountains,O forest, and every tree in it;For the Lord has redeemed JacobAnd in Israel He shows forth His glory.
24 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, en die u geformeerd heeft van den buik af: Ik ben de HEERE, Die alles doet, Die den hemel uitbreidt, Ik alleen, en Die de aarde uitspant door Mijzelven;
24 Thus says the Lord, your Redeemer, and the one who formed you from the womb,“I, the Lord, am the maker of all things,Stretching out the heavens by MyselfAnd spreading out the earth all alone,
26 Die het woord Zijns knechts bevestigt, en den raad Zijner boden volbrengt; Die tot Jeruzalem zegt: Gij zult bewoond worden; en tot de steden van Juda: Gij zult herbouwd worden, en Ik zal haar verwoeste plaatsen oprichten.
26 Confirming the word of His servantAnd performing the purpose of His messengers.It is I who says of Jerusalem, ‘She shall be inhabited!’And of the cities of Judah, ‘They shall be built.’And I will raise up her ruins again.
28 Die van Cores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond.
28 “It is I who says of Cyrus, ‘He is My shepherd!And he will perform all My desire.’And he declares of Jerusalem, ‘She will be built,’And of the temple, ‘Your foundation will be laid.’”