Job 14:3

Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U.

Psalmen 143:2

En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.

Psalmen 144:3

O HEERE! wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen, dat Gij het acht?

Psalmen 8:4

Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?

Job 7:17-18

Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet?

Job 9:19-20

Zo het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden?

Job 9:32

Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen.

Job 13:25

Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen?

Job 13:27

Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten,

Romeinen 3:19

Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.

Treasury of Scripture Knowledge did not add

Public domain