Job 19:29

Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij.

Job 13:7-11

Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken?

Job 15:22

Hij gelooft niet uit de duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde.

Job 22:4

Is het om uw vreze, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het gericht komt?

Psalmen 1:5

Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen.

Psalmen 9:7

Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte.

Psalmen 58:10-11

De rechtvaardige zal zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed des goddelozen.

Prediker 11:9

Verblijd u, o jongeling! in uw jeugd, en laat uw hart zich vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen uws harten, en in de aanschouwingen uwer ogen; maar weet, dat God, om al deze dingen, u zal doen komen voor het gericht.

Prediker 12:14

Want God zal ieder werk in het gericht brengen, met al wat verborgen is, hetzij goed, of hetzij kwaad.

Mattheüs 7:1-2

Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.

Romeinen 13:1-4

Alle ziel zij den machten, over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn van God geordineerd.

Jakobus 4:11-12

Broeders, spreekt niet kwalijk van elkander. Die van zijn broeder kwalijk spreekt en zijn broeder oordeelt, die spreekt kwalijk van de wet, en oordeelt de wet. Indien gij nu de wet oordeelt, zo zijt gij geen dader der wet, maar een rechter.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain