Job 29:8
De jongens zagen mij, en verstaken zich, en de stokouden rezen op en stonden.
Leviticus 19:32
Voor het grauwe haar zult gij opstaan, en zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE!
Spreuken 16:31
De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden.
Spreuken 20:8
Een koning, zittende op den troon des gerichts, verstrooit alle kwaad met zijn ogen.
Romeinen 13:3-4
Want de oversten zijn niet tot een vreze den goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben;
Romeinen 13:7
Zo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt; schatting, dien gij de schatting, tol, dien gij den tol, vreze, dien gij de vreze, eer, die gij de eer schuldig zijt.
Titus 3:1
Vermaan hen, dat zij aan de overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn;
1 Petrus 2:17
Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning.
1 Petrus 5:5
Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd