Job 30:11
Want Hij heeft mijn zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom hebben zij den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen.
Ruth 1:21
Vol toog ik weg, maar ledig heeft mij de HEERE doen wederkeren; waarom zoudt gij mij Naomi noemen, daar de HEERE tegen mij getuigt, en de Almachtige mij kwaad aangedaan heeft?
2 Samuël 16:5-8
Als nu de koning David tot aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een man uit, van het geslacht van het huis van Saul, wiens naam was Simei, de zoon van Gera; hij ging steeds voort, en vloekte.
Job 12:18
Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lenden.
Job 12:21
Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen.
Psalmen 32:9
Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit, opdat het tot u niet genake.
Psalmen 35:21
En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, ons oog heeft het gezien!
Mattheüs 26:67-68
Toen spogen zij in Zijn aangezicht, en sloegen Hem met vuisten.
Mattheüs 27:39-44
En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden,
Jakobus 1:26
Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd