Job 4:10

De brulling des leeuws, en de stem des fellen leeuws, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken.

Psalmen 58:6

O God! verbreek hun tanden in hun mond; breek af de baktanden der jonge leeuwen, o HEERE!

Job 29:17

En ik verbrak de baktanden des verkeerden, en wierp den roof uit zijn tanden.

Psalmen 3:7

Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken.

Job 5:15

Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken.

Psalmen 57:4

Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.

Spreuken 30:14

Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd