Johannes 11:53

Van dien dag dan af beraadslaagden zij te zamen, dat zij Hem doden zouden.

Nehemia 4:16

En het geschiedde van dien dag af, dat de helft mijner jongens doende waren aan het werk, en de helft van hen hielden de spiesen, en de schilden, en de bogen, en de pantsiers; en de oversten waren achter het ganse huis van Juda.

Nehemia 13:21

Zo betuigde ik tegen hen, en zeide tot hen: Waarom vernacht gijlieden tegenover den muur? Zo gij het weder doet, zal ik de hand aan u slaan. Van dien tijd af kwamen zij niet op den sabbat.

Psalmen 2:2

De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende:

Psalmen 31:13

Want ik hoorde de naspraak van velen; vreze is van rondom, dewijl zij te zamen tegen mij raadslaan; zij denken mijn ziel te nemen.

Psalmen 71:10

Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen te zamen,

Psalmen 109:4-5

Voor mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed.

Psalmen 113:2

De Naam des HEEREN zij geprezen, van nu aan tot in der eeuwigheid.

Jeremia 38:4

Zo zeiden de vorsten tot den koning: Laat toch dezen man gedood worden; want aldus maakt hij de handen der krijgslieden, die in deze stad zijn overgebleven, en de handen des gansen volks slap, alzulke woorden tot hen sprekende; want deze man zoekt den vrede dezes volks niet, maar het kwaad.

Jeremia 38:15

En Jeremia zeide tot Zedekia: Als ik het u verklaren zal, zult gij mij niet zekerlijk doden? En als ik u raad zal geven, gij zult toch naar mij niet horen.

Mattheüs 16:21

Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen, dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden.

Mattheüs 22:46

En niemand kon Hem een woord antwoorden; noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen.

Mattheüs 26:59

En de overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten; en vonden niet.

Markus 3:6

En de Farizeen, uitgegaan zijnde, hebben terstond met de Herodianen te zamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden doden.

Markus 14:1

En het pascha, en het feest der ongehevelde broden was na twee dagen. En de overpriesters en de Schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem met listigheid vangen en doden zouden.

Johannes 11:47

De overpriesters dan en de Farizeen vergaderden den raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? want deze Mens doet vele tekenen.

Johannes 12:10

En de overpriesters beraadslaagden, dat zij ook Lazarus doden zouden.

Handelingen 5:33

Als zij nu dit hoorden, barstte hun het hart, en zij hielden raad, om hen te doden.

Handelingen 9:23

En als vele dagen verlopen waren, zo hielden de Joden te zamen raad, om hem te doden.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd