Johannes 12:8
Want de armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.
Deuteronomium 15:11
Want de arme zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebiede ik u, zeggende: Gij zult uw hand mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw bedrukten en aan uw armen in uw land.
Mattheüs 26:11
Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.
Markus 14:7
Want de armen hebt gij altijd met u, en wanneer gij wilt, kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd.
Hooglied 5:6
Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet.
Johannes 8:21
Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken, en in uw zonden zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen.
Johannes 12:35
Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat.
Johannes 13:33
Kinderkens, nog een kleinen tijd ben Ik bij u. Gij zult Mij zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heenga, kunt gij niet komen; alzo zeg Ik ulieden nu ook.
Johannes 16:5-7
En nu ga Ik heen tot Dengene, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: Waar gaat Gij henen?
Handelingen 1:9-11
En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd