Johannes 2:13
En het pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem.
Lukas 2:41
En Zijn ouders reisden alle jaar naar Jeruzalem, op het feest van pascha.
Johannes 11:55
En het pascha der Joden was nabij, en velen uit dat land gingen op naar Jeruzalem, voor het pascha, opdat zij zichzelven reinigden.
Johannes 2:23
En als Hij te Jeruzalem was, op het pascha, in het feest, geloofden velen in Zijn Naam, ziende Zijn tekenen, die Hij deed.
Johannes 6:4
En het pascha, het feest der Joden, was nabij.
Exodus 12:6-14
En gij zult het in bewaring hebben tot den veertienden dag dezer maand; en de ganse gemeente der vergadering van Israel zal het slachten tussen twee avonden.
Johannes 5:1
Na dezen was een feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem.
Numberi 28:16-25
En in de eerste maand, op den veertienden dag der maand, is het pascha den HEERE.
Deuteronomium 16:1-8
Neemt waar de maand Abib, dat gij den HEERE, uw God, pascha houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE, uw God, uit Egypteland uitgevoerd, bij nacht.
Deuteronomium 16:16
Driemaal in het jaar zal alles, wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, verschijnen, in de plaats, die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde, en op het feest der weken, en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen:
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd