1 Jozua nu was oud, wel bedaagd; en de HEERE zeide tot hem: Gij zijt oud geworden, welbedaagd, en er is zeer veel lands overgebleven, om dat erfelijk te bezitten.
1 Now Joshua was old and advanced in years when the Lord said to him, “You are old and advanced in years, and very much of the land remains to be possessed.
3 Van de Sichor, die voor aan Egypte is, tot aan de landpale van Ekron tegen het noorden, dat den Kanaanieten toegerekend wordt; vijf vorsten der Filistijnen, de Gazatiet en Asdodiet, de Askeloniet, de Gathiet en Ekroniet, en de Avvieten.
3 from the Shihor which is east of Egypt, even as far as the border of Ekron to the north (it is counted as Canaanite); the five lords of the Philistines: the Gazite, the Ashdodite, the Ashkelonite, the Gittite, the Ekronite; and the Avvite
6 Allen, die op het gebergte wonen van den Libanon aan tot Misrefoth-maim toe, al de Sidoniers; Ik zal hen verdrijven van het aangezicht der kinderen Israels; alleenlijk maak, dat het Israel ten erfdeel valle, gelijk als Ik u geboden heb.
6 All the inhabitants of the hill country from Lebanon as far as Misrephoth-maim, all the Sidonians, I will drive them out from before the sons of Israel; only allot it to Israel for an inheritance as I have commanded you.
8 Met denwelken de Rubenieten en Gadieten hun erfenis ontvangen hebben; dewelke Mozes hunlieden gaf aan gene zijde van de Jordaan tegen het oosten, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, hun gegeven had:
8 With the other half-tribe, the Reubenites and the Gadites received their inheritance which Moses gave them beyond the Jordan to the east, just as Moses the servant of the Lord gave to them;
9 Van Aroer aan, die aan den oever der beek Arnon is, en de stad, die in het midden der beek is, en al het vlakke land van Medeba tot Dibon toe;
9 from Aroer, which is on the edge of the valley of the Arnon, with the city which is in the middle of the valley, and all the plain of Medeba, as far as Dibon;
12 Het ganse koninkrijk van Og, in Bazan, die geregeerd heeft te Astharoth, en te Edrei; deze is overig gebleven uit het overblijfsel der reuzen, dewelke Mozes heeft verslagen, en heeft ze verdreven.
12 all the kingdom of Og in Bashan, who reigned in Ashtaroth and in Edrei (he alone was left of the remnant of the Rephaim); for Moses struck them and dispossessed them.
14 Alleenlijk gaf hij den stam Levi geen erfenis. De vuurofferen Gods, des HEEREN van Israel, zijn zijne erfenis, gelijk als Hij tot hem gesproken had.
14 Only to the tribe of Levi he did not give an inheritance; the offerings by fire to the Lord, the God of Israel, are their inheritance, as He spoke to him.
16 Dat hun landpale was van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is, en de stad, die in het midden der beek is, en al het vlakke land tot Medeba toe:
16 Their territory was from Aroer, which is on the edge of the valley of the Arnon, with the city which is in the middle of the valley and all the plain by Medeba;
21 En alle steden des vlakken lands, en het ganse koninkrijk van Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon regeerde, denwelken Mozes geslagen heeft, mitsgaders de vorsten van Midian, Evi, en Rekem, en Zur, en Hur, en Reba, geweldigen van Sihon, inwoners des lands.
21 even all the cities of the plain and all the kingdom of Sihon king of the Amorites who reigned in Heshbon, whom Moses struck with the chiefs of Midian, Evi and Rekem and Zur and Hur and Reba, the princes of Sihon, who lived in the land.
23 De landpale nu der kinderen van Ruben was de Jordaan, en derzelver landpale; dat is het erfdeel der kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, de steden en haar dorpen.
23 The border of the sons of Reuben was the Jordan. This was the inheritance of the sons of Reuben according to their families, the cities and their villages.
27 En in het dal, Beth-haram, en Beth-nimra, en Sukkoth, en Zefon, wat over was van het koninkrijk van Sihon, den koning te Hesbon, de Jordaan en haar landpale, tot aan het einde der zee van Cinnereth, over de Jordaan, tegen het oosten.
27 and in the valley, Beth-haram and Beth-nimrah and Succoth and Zaphon, the rest of the kingdom of Sihon king of Heshbon, with the Jordan as a border, as far as the lower end of the Sea of Chinnereth beyond the Jordan to the east.
30 Zodat hun landpale was van Mahanaim af, het ganse Bazan, het ganse koninkrijk van Og, den koning van Bazan, en al de vlekken van Jair, die in Bazan zijn, zestig steden.
30 Their territory was from Mahanaim, all Bashan, all the kingdom of Og king of Bashan, and all the towns of Jair, which are in Bashan, sixty cities;
31 En het halve Gilead, en Astharoth, en Edrei, steden des koninkrijks van Og in Bazan, waren van de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, namelijk de helft der kinderen van Machir, naar hun huisgezinnen.
31 also half of Gilead, with Ashtaroth and Edrei, the cities of the kingdom of Og in Bashan, were for the sons of Machir the son of Manasseh, for half of the sons of Machir according to their families.