1 Daarna ging het tweede lot uit voor Simeon, voor den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen; en hun erfdeel was in het midden van het erfdeel der kinderen van Juda.
1 Then the second lot fell to Simeon, to the tribe of the sons of Simeon according to their families, and their inheritance was in the midst of the inheritance of the sons of Judah.
8 En al de dorpen, die rondom deze steden waren, tot Baalath-Beer, dat is Ramath tegen het zuiden. Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen.
8 and all the villages which were around these cities as far as Baalath-beer, Ramah of the Negev. This was the inheritance of the tribe of the sons of Simeon according to their families.
9 Het erfdeel der kinderen van Simeon is onder het snoer der kinderen van Juda; want het erfdeel der kinderen van Juda was te groot voor hen; daarom erfden de kinderen van Simeon in het midden van hun erfdeel.
9 The inheritance of the sons of Simeon was taken from the portion of the sons of Judah, for the share of the sons of Judah was too large for them; so the sons of Simeon received an inheritance in the midst of Judah’s inheritance.
12 En zij wendt zich van Sarid oostwaarts tegen den opgang der zon, tot de landpale van Chisloth-Thabor, en zij komt uit te Dobrath, en gaat opwaarts naar Jafia.
12 Then it turned from Sarid to the east toward the sunrise as far as the border of Chisloth-tabor, and it proceeded to Daberath and up to Japhia.
27 En wendt zich tegen den opgang der zon naar Beth-Dagon, en reikt aan Zebulon, en aan het dal Jiftha-El noordwaarts naar Beth-Emek, en Nehiel, en komt uit tot Kabul ter linkerhand;
27 It turned toward the east to Beth-dagon and reached to Zebulun, and to the valley of Iphtahel northward to Beth-emek and Neiel; then it proceeded on north to Cabul,
29 En deze landpale wendt zich naar Rama, en tot aan de vaste stad Tyrus; dan keert deze landpale naar Hosa, en haar uitgangen zijn aan de zee, van het landsnoer strekkende naar Achzib,
29 The border turned to Ramah and to the fortified city of Tyre; then the border turned to Hosah, and it ended at the sea by the region of Achzib.
34 En deze landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-Thabor, en van daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan Zebulon tegen het zuiden, en aan Aser reikt zij tegen het westen, en aan Juda aan de Jordaan tegen den opgang der zon.
34 Then the border turned westward to Aznoth-tabor and proceeded from there to Hukkok; and it reached to Zebulun on the south and touched Asher on the west, and to Judah at the Jordan toward the east.
47 Doch de landpale der kinderen van Dan was hun klein uitgekomen; daarom togen de kinderen van Dan op, en krijgden tegen Lesem, en namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards, en erfden haar, en woonden daarin; en zij noemden Lesem, Dan, naar den naam van hun vader Dan.
47 The territory of the sons of Dan proceeded beyond them; for the sons of Dan went up and fought with Leshem and captured it. Then they struck it with the edge of the sword and possessed it and settled in it; and they called Leshem Dan after the name of Dan their father.
49 Toen zij nu geeindigd hadden het land erfelijk te delen, naar zijn landpale, zo gaven de kinderen Israels aan Jozua, den zoon van Nun, een erfdeel in het midden van hen.
49 When they finished apportioning the land for inheritance by its borders, the sons of Israel gave an inheritance in their midst to Joshua the son of Nun.
50 Naar den mond des HEEREN gaven zij hem die stad, welke hij begeerde, Thimnath-Serah, op het gebergte van Efraim; en hij bouwde die stad, en woonde in dezelve.
50 In accordance with the command of the Lord they gave him the city for which he asked, Timnath-serah in the hill country of Ephraim. So he built the city and settled in it.
51 Dit zijn de erfdelen, welke Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun, en de hoofden der vaderen van de stammen, door het lot aan de kinderen Israels erfelijk uitdeelden te Silo, voor het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst. Aldus maakten zij een einde van het uitdelen des lands.
51 These are the inheritances which Eleazar the priest, and Joshua the son of Nun, and the heads of the households of the tribes of the sons of Israel distributed by lot in Shiloh before the Lord at the doorway of the tent of meeting. So they finished dividing the land.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org