Jozua 19:15

En Kattath, en Nahalal, en Simron, en Jidala, en Bethlehem; twaalf steden en haar dorpen.

Jozua 11:1

Het geschiedde daarna, als Jabin, de koning van Hazor, dit hoorde, zo zond hij tot Jobab, den koning van Madon, en tot den koning van Simron, en tot den koning van Achsaf,

Jozua 12:20

De koning van Simron-Meron, een; de koning van Achsaf, een;

Jozua 21:34-35

Aan de huisgezinnen nu van de kinderen van Merari, van de overige Levieten, werd gegeven van den stam van Zebulon, Jokneam en haar voorsteden, Kartha en haar voorsteden;

Richteren 1:30

Zebulon verdreef de inwoners van Kitron niet, noch de inwoners van Nahalol; maar de Kanaanieten woonden in het midden van hem, en waren cijnsbaar.

Ruth 1:19

Alzo gingen die beiden, totdat zij te Bethlehem inkwamen; en het geschiedde, als zij te Bethlehem inkwamen, dat de ganse stad over haar beroerd werd, en zij zeiden: Is dit Naomi?

2 Samuël 23:15

En David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput, die in de poort is?

2 Kronieken 11:6

Hij bouwde nu Bethlehem, en Etham, en Thekoa,

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain