4 En zeven priesters zullen zeven ramsbazuinen dragen, voor de ark; en gijlieden zult op den zevenden dag de stad zevenmaal omgaan; en de priesters zullen met de bazuinen blazen.
4 Also seven priests shall carry seven trumpets of rams’ horns before the ark; then on the seventh day you shall march around the city seven times, and the priests shall blow the trumpets.
5 En het zal geschieden, als men langzaam met den ramshoorn blaast, als gijlieden het geluid der bazuin hoort, zo zal al het volk juichen met een groot gejuich; dan zal de stadsmuur onder zich vallen, en het volk zal daarin klimmen, een iegelijk tegenover zich.
5 It shall be that when they make a long blast with the ram’s horn, and when you hear the sound of the trumpet, all the people shall shout with a great shout; and the wall of the city will fall down flat, and the people will go up every man straight ahead.”
6 Toen riep Jozua, de zoon van Nun, de priesters, en zeide tot hen: Draagt de ark des verbonds, en dat zeven priesters zeven ramsbazuinen dragen, voor de ark des HEEREN.
6 So Joshua the son of Nun called the priests and said to them, “Take up the ark of the covenant, and let seven priests carry seven trumpets of rams’ horns before the ark of the Lord.”
8 En het geschiedde, gelijk Jozua tot het volk gesproken had, zo gingen de zeven priesters, dragende zeven ramsbazuinen, voor het aangezicht des HEEREN; zij trokken door en bliezen met de bazuinen; en de ark des verbonds des HEEREN volgde hen na;
8 And it was so, that when Joshua had spoken to the people, the seven priests carrying the seven trumpets of rams’ horns before the Lord went forward and blew the trumpets; and the ark of the covenant of the Lord followed them.
9 En wie toegerust was, ging voor het aangezicht der priesteren, die de bazuinen bliezen; en de achtertocht volgde de ark na, terwijl men ging en blies met de bazuinen.
9 The armed men went before the priests who blew the trumpets, and the rear guard came after the ark, while they continued to blow the trumpets.
10 Jozua nu had het volk geboden, zeggende: Gij zult niet juichen, ja, gij zult uw stem niet laten horen, en geen woord zal er uit uw mond uitgaan, tot op den dag, wanneer ik tot ulieden zeggen zal: Juicht! dan zult gij juichen.
10 But Joshua commanded the people, saying, “You shall not shout nor let your voice be heard nor let a word proceed out of your mouth, until the day I tell you, ‘Shout!’ Then you shall shout!”
13 En de zeven priesters, dragende de zeven ramsbazuinen voor de ark des HEEREN, gingen voort, en bliezen met de bazuinen; en de toegerusten gingen voor hun aangezichten, en de achtertocht volgde de ark des HEEREN na, terwijl men ging en blies met de bazuinen.
13 The seven priests carrying the seven trumpets of rams’ horns before the ark of the Lord went on continually, and blew the trumpets; and the armed men went before them and the rear guard came after the ark of the Lord, while they continued to blow the trumpets.
15 En het geschiedde op den zevenden dag, dat zij zich vroeg opmaakten, met het opgaan des dageraads, en zij gingen rondom de stad, naar dezelve wijze, zevenmaal; alleenlijk op dien dag gingen zij zevenmaal rondom de stad.
15 Then on the seventh day they rose early at the dawning of the day and marched around the city in the same manner seven times; only on that day they marched around the city seven times.
17 Doch deze stad zal den HEERE verbannen zijn, zij en al wat daarin is; alleenlijk zal de hoer Rachab levend blijven, zij en allen, die met haar in het huis zijn, omdat zij de boden, die wij uitgezonden hadden, verborgen heeft.
17 The city shall be under the ban, it and all that is in it belongs to the Lord; only Rahab the harlot and all who are with her in the house shall live, because she hid the messengers whom we sent.
18 Alleenlijk dat gijlieden u wacht van het verbannene, opdat gij u misschien niet verbant, mits nemende van het verbannene, en het leger van Israel niet stelt tot een ban, noch datzelve beroert.
18 But as for you, only keep yourselves from the things under the ban, so that you do not covet them and take some of the things under the ban, and make the camp of Israel accursed and bring trouble on it.
20 Het volk dan juichte, als zij met de bazuinen bliezen; en het geschiedde, als het volk het geluid der bazuin hoorde, zo juichte het volk met een groot gejuich; en de muur viel onder zich, en het volk klom in de stad, een ieder tegenover zich, en zij namen de stad in.
20 So the people shouted, and priests blew the trumpets; and when the people heard the sound of the trumpet, the people shouted with a great shout and the wall fell down flat, so that the people went up into the city, every man straight ahead, and they took the city.
21 En zij verbanden alles, wat in de stad was, van den man tot de vrouw toe, van het kind tot den oude, en tot den os, en het klein vee, en den ezel, door de scherpte des zwaards.
21 They utterly destroyed everything in the city, both man and woman, young and old, and ox and sheep and donkey, with the edge of the sword.
22 Jozua nu zeide tot de twee mannen, de verspieders des lands: Gaat in het huis der vrouw, der hoer, en brengt die vrouw van daar uit, met al wat zij heeft, gelijk als gij haar gezworen hebt.
22 Joshua said to the two men who had spied out the land, “Go into the harlot’s house and bring the woman and all she has out of there, as you have sworn to her.”
23 Toen gingen de jongelingen, de verspieders, daarin en brachten er Rachab uit, en haar vader, en haar moeder, en haar broeders, en al wat zij had; ook brachten zij uit al haar huisgezinnen, en zij stelden hen buiten het leger van Israel.
23 So the young men who were spies went in and brought out Rahab and her father and her mother and her brothers and all she had; they also brought out all her relatives and placed them outside the camp of Israel.
24 De stad nu verbrandden zij met vuur, en al wat daarin was; alleenlijk het zilver en goud, mitsgaders de koperen en ijzeren vaten, gaven zij tot den schat van het huis des HEEREN.
24 They burned the city with fire, and all that was in it. Only the silver and gold, and articles of bronze and iron, they put into the treasury of the house of the Lord.
25 Dus liet Jozua de hoer Rachab leven, en het huisgezin haars vaders, en al wat zij had; en zij heeft gewoond in het midden van Israel tot op dezen dag, omdat zij de boden verborgen had, die Jozua gezonden had, om Jericho te verspieden.
25 However, Rahab the harlot and her father’s household and all she had, Joshua spared; and she has lived in the midst of Israel to this day, for she hid the messengers whom Joshua sent to spy out Jericho.
26 En ter zelver tijd bezwoer hen Jozua, zeggende: Vervloekt zij die man voor het aangezicht des HEEREN, die zich opmaken en deze stad Jericho bouwen zal; dat hij ze grondveste op zijn eerstgeborenen zoon, en haar poorten stelle op zijn jongsten zoon!
26 Then Joshua made them take an oath at that time, saying, “Cursed before the Lord is the man who rises up and builds this city Jericho; with the loss of his firstborn he shall lay its foundation, and with the loss of his youngest son he shall set up its gates.”