Leviticus 19:4

Gij zult u tot de afgoden niet keren, en u geen gegoten goden maken; Ik ben de HEERE, uw God!

Leviticus 26:1

Gij zult ulieden geen afgoden maken; noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij u stellen, noch gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE, uw God!

Exodus 20:23

Gij zult nevens Mij niet maken zilveren goden, en gouden goden zult gij u niet maken.

Exodus 34:17

Gij zult u geen gegoten goden maken.

Exodus 20:3-5

Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

Deuteronomium 27:15

Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des HEEREN, een werk van 's werkmeesters handen, zal maken, en zetten in het verborgene! En al het volk zal antwoorden en zeggen: Amen.

1 Johannes 5:21

Kinderkens, bewaart uzelven van de afgoden. Amen.

Exodus 32:4

En hij nam ze uit hun hand, en hij bewierp het met een griffie, en hij maakte een gegoten kalf daaruit. Toen zeiden zij: Dit zijn uw goden, Israel! die u uit Egypteland opgevoerd hebben.

Psalmen 96:5

Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt.

Psalmen 115:4-7

Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen;

Haggaï 2:18

Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

1 Corinthiërs 10:14

Daarom, mijn geliefden, vliedt van den afgodendienst.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain