Lukas 7:2

En een dienstknecht van een zeker hoofdman over honderd, die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven.

Genesis 24:2-14

Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis, regerende over alles, wat hij had: Leg toch uw hand onder mijn heup,

Genesis 24:27

En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen.

Genesis 24:35-49

En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij groot geworden is; en Hij heeft hem gegeven schapen, en runderen, en zilver, en goud, en knechten, en maagden, en kemelen, en ezelen.

Genesis 35:8

En Debora, de voedster van Rebekka, stierf, en zij werd begraven onder aan Beth-El; onder dien eik, welks naam hij noemde Allon-Bachuth.

Genesis 39:4-6

Zo vond Jozef genade in zijn ogen, en diende hem; en hij stelde hem over zijn huis; en al wat hij had, gaf hij in zijn hand.

2 Koningen 5:2-3

En er waren benden uit Syrie getogen, en hadden een kleine jonge dochter uit het land van Israel gevankelijk gebracht, die in den dienst der huisvrouw van Naaman was.

Job 31:5

Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij;

Spreuken 29:21

Als men zijn knecht van jongs op weeldig houdt, hij zal in zijn laatste een zoon willen zijn.

Mattheüs 27:54

En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving, en de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon!

Lukas 8:42

Want hij had een enige dochter, van omtrent twaalf jaren, en deze lag op haar sterven. En als Hij heenging, zo verdrongen Hem de scharen.

Lukas 23:47

Als nu de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God, en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig.

Johannes 4:46-47

Zo kwam dan Jezus wederom te Kana in Galilea, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er was een zeker koninklijk hoveling, wiens zoon krank was, te Kapernaum.

Johannes 11:2-3

(Maria nu was degene, die den Heere gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; welker broeder Lazarus krank was.)

Handelingen 10:1

En er was een zeker man te Cesarea, met name Cornelius, een hoofdman over honderd, uit de bende, genaamd de Italiaanse;

Handelingen 10:7

En als de engel, die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisknechten, en een godzaligen krijgsknecht van degenen, die gedurig bij hem waren;

Handelingen 22:26

Als nu de hoofdman over honderd dat hoorde, ging hij toe, en boodschapte het den overste, zeggende: Zie, wat gij te doen hebt; want deze mens is een Romein.

Handelingen 23:17

En Paulus riep tot zich een van de hoofdmannen over honderd, en zeide: Leid dezen jongeling heen tot den overste; want hij heeft hem wat te boodschappen.

Handelingen 27:1

En als het besloten was, dat wij naar Italie zouden afvaren, leverden zij Paulus en enige andere gevangenen, over aan een hoofdman over honderd, met name Julius van de keizerlijke bende.

Handelingen 27:3

En des anderen daags kwamen wij aan te Sidon. En Julius, vriendelijk met Paulus handelende, liet hem toe tot de vrienden te gaan, om van hen bezorgd te worden.

Handelingen 27:43

Maar de hoofdman, willen Paulus behouden, belette hun dat voornemen, en beval, dat degenen, die zwemmen konden, zich eerst zouden afwerpen, en te land komen;

Colossenzen 3:22-1

Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain