Markus 15:10
(Want hij wist, dat de overpriesters Hem door nijd overgeleverd hadden.)
Genesis 4:4-6
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan;
Genesis 37:11
Zijn broeders dan benijdden hem; doch zijn vader bewaarde deze zaak.
1 Samuël 18:8-9
Toen ontstak Saul zeer, en dat woord was kwaad in zijn ogen, en hij zeide: Zij hebben David tien duizend gegeven, doch mij hebben zij maar duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn.
Spreuken 27:4
Grimmigheid en overloping van toorn is wreedheid; maar wie zal voor nijdigheid bestaan?
Prediker 4:4
Verder zag ik al den arbeid en alle geschikkelijkheid des werks, dat het den mens nijd van zijn naaste aanbrengt. Dat is ook ijdelheid en kwelling des geestes.
Mattheüs 27:18
Want hij wist, dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden.
Handelingen 13:45
Doch de Joden, de scharen ziende, werden met nijdigheid vervuld, en wederspraken, hetgeen van Paulus gezegd werd, wedersprekende en lasterende.
Titus 3:3
Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende.
Jakobus 3:14-16
Maar indien gij bitteren nijd en twistgierigheid hebt in uw hart, zo roemt en liegt niet tegen de waarheid.
Jakobus 4:5
Of meent gij, dat de Schrift tevergeefs zegt: De Geest, Die in ons woont, heeft Die lust tot nijdigheid?
1 Johannes 3:12
Niet gelijk Kain, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd