Nehemia 11:31

De kinderen van Benjamin nu van Geba woonden in Michmas, en Aja, en Beth-El, en haar onderhorige plaatsen,

Genesis 12:8

En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-El, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-El tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar, en riep den naam des HEEREN aan.

Genesis 28:19

En hij noemde den naam dier plaats Beth-El; daar toch de naam dier stad te voren was Luz.

Jozua 8:9

Alzo zond Jozua hen heen, en zij gingen naar de achterlage, en zij bleven tussen Beth-El en tussen Ai, tegen het westen van Ai; maar Jozua overnachtte dien nacht in het midden des volks.

Jozua 18:13

En van daar gaat de landpale door naar Luz, aan de zijde van Luz, welke is Beth-El, zuidwaarts; en deze landpale gaat af naar Atroth-Addar, aan den berg, die aan de zuidzijde van het benedenste Beth-Horon is.

Jozua 18:24

Chefar-haammonai, en Ofni, en Gaba; twaalf steden en haar dorpen.

1 Samuël 13:11

Toen zeide Samuel: Wat hebt gij gedaan? Saul nu zeide: Omdat ik zag, dat zich het volk van mij verstrooide, en gij op den bestemden tijd der dagen niet kwaamt, en de Filistijnen te Michmas vergaderd waren,

1 Samuël 13:23

En der Filistijnen leger toog naar den doortocht van Michmas.

Nehemia 7:30-32

De mannen van Rama en Gaba, zeshonderd en twintig;

Jesaja 10:28

Hij komt te Ajath, hij trekt door Migron; te Michmas legt hij zijn gereedschap af.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain