Psalmen 10:7

Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.

Psalmen 7:14

Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.

Job 20:12

Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt, onder zijn tong,

Psalmen 36:3

De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.

Psalmen 140:3

Zij scherpen hun tong, als een slang; heet addervergift is onder hun lippen. Sela.

Job 15:35

Zijn ontvangen moeite, en baren ijdelheid, en hun buik richt bedrog aan.

Psalmen 5:9

Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij.

Psalmen 12:2

Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.

Psalmen 41:6

En zo iemand van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn hart vergadert zich onrecht; gaat hij uit naar buiten, hij spreekt er van.

Psalmen 52:4

Gij hebt lief alle woorden van verslinding, en een tong des bedrogs.

Psalmen 55:21

Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden.

Psalmen 58:3

De goddelozen zijn vervreemd van de baarmoeder aan; de leugensprekers dolen van moeders buik aan.

Psalmen 59:12

Om de zonde huns monds, om het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om den vloek, en om de leugen, die zij vertellen.

Psalmen 62:4

Zij raadslagen slechts, om hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela.

Psalmen 64:3

Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl;

Psalmen 73:8

Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte.

Psalmen 140:9

Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen.

Psalmen 144:8

Welker mond leugen spreekt, en hun rechterhand is een rechterhand der valsheid.

Psalmen 144:11

Ontzet mij en red mij van de hand der vreemden, welker mond leugen spreekt, en hun rechterhand is een rechterhand der valsheid;

Spreuken 21:6

Te arbeiden om schatten met een valse tong, is een voortgedrevene ijdelheid dergenen, die den dood zoeken.

Spreuken 30:8

Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels;

Jesaja 59:4

Er is niemand, die voor de gerechtigheid roept, en niemand, die voor de waarheid in het gericht zich begeeft; zij vertrouwen op ijdelheid, en spreken leugen; met moeite zijn zij zwanger, en zij baren ongerechtigheid.

Jeremia 9:3

En zij spannen hun tong als hun boog tot leugen; zij worden geweldig in het land, doch niet tot waarheid; want zij gaan voort van boosheid tot boosheid, maar Mij kennen zij niet, spreekt de HEERE.

Jeremia 9:6

Uw woning is in het midden van bedrog; door bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE.

Mattheüs 12:34

Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond.

Romeinen 3:13-14

Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen.

Jakobus 3:6-8

De tong is ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid; alzo is de tong onder onze leden gesteld, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd