Psalmen 107:41

Maar Hij brengt den nooddruftige uit de verdrukking in een hoog vertrek, en maakt de huisgezinnen als kudden.

1 Samuël 2:8

Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beerven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet.

Job 21:11

Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun kinderen huppelen.

Psalmen 78:52

En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen, als een kudde, in de woestijn.

Genesis 23:5-7

En de zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:

Genesis 48:11

En Israel zeide tot Jozef: Ik had niet gemeend uw aangezicht te zien; maar zie, God heeft mij ook uw zaad doen zien!

Ruth 4:14-17

Toen zeiden de vrouwen tot Naomi: Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft nagelaten u heden een losser te geven; en zijn naam worde vermaard in Israel!

1 Samuël 2:21

Want de HEERE bezocht Hanna, en zij werd bevrucht, en baarde drie zonen en twee dochters; en de jongeling Samuel werd groot bij den HEERE.

Esther 8:15-17

En Mordechai ging uit van voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed, en met een grote gouden kroon, en met een opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en was vrolijk.

Job 5:11

Om de vernederden te stellen in het hoge; dat de rouwdragenden door heil verheven worden.

Job 8:7

Uw beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer vermeerderd worden.

Job 11:15-19

Want dan zult gij uw aangezicht opheffen uit de gebreken, en zult vast wezen, en niet vrezen.

Job 42:10-12

En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel.

Job 42:16

En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen, tot in vier geslachten.

Psalmen 113:7-9

Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt;

Psalmen 128:6

En gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israel!

Spreuken 17:6

De kroon de ouden zijn de kindskinderen, en der kinderen sieraad zijn hun vaderen.

Jesaja 49:20-22

Nog zullen de kinderen, waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uw oren: De plaats is mij te nauw, wijk van mij, dat ik wonen moge.

Jeremia 52:31-34

Het geschiedde daarna, in het zeven en dertigste jaar der gevankelijke wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den vijf en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het eerste jaar zijns koninkrijks, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, verhief, en hem uit het gevangenhuis uitbracht.

Jakobus 5:11

Ziet, wij houden hen gelukzalig, die verdragen; gij hebt de verdraagzaamheid van Job gehoord, en gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is en een Ontfermer.

Treasury of Scripture Knowledge did not add