Psalmen 139:5

Gij bezet mij van achteren en van voren, en Gij zet Uw hand op mij.

Exodus 24:11

Doch Hij strekte Zijn hand niet tot de afgezonderden van de kinderen Israels; maar zij aten en dronken, nadat zij God gezien hadden.

Deuteronomium 33:27

De eeuwige God zij u een woning, en van onder eeuwige armen; en Hij verdrijve den vijand voor uw aangezicht, en zegge: Verdelg!

Job 9:33

Er is geen scheidsman tussen ons, die zijn hand op ons beiden leggen mocht.

Job 23:8-9

Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet.

Openbaring 1:17

En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste;

Psalmen 34:7

Cheth. De Engel des HEEREN legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt hen uit.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd