4 Neig mijn hart niet tot een kwade zaak, om enigen handel in goddeloosheid te handelen, met mannen, die ongerechtigheid werken; en dat ik niet ete van hun lekkernijen.
4 Do not incline my heart to any evil thing,To practice deeds of wickednessWith men who do iniquity;And do not let me eat of their delicacies.
5 De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebed voor hen zijn in hun tegenspoeden.
5 Let the righteous smite me in kindness and reprove me;It is oil upon the head;Do not let my head refuse it,For still my prayer is against their wicked deeds.