Psalmen 149:8
Om hun koningen te binden met ketenen, en hun achtbaren met ijzeren boeien;
Jozua 10:23-24
Zij nu deden alzo, en brachten tot hem uit die vijf koningen, uit de spelonk: den koning van Jeruzalem, den koning van Hebron, den koning van Jarmuth, den koning van Lachis, den koning van Eglon.
Jozua 12:7
Dit nu zijn de koningen des lands, die Jozua sloeg, en de kinderen Israels, aan deze zijde van de Jordaan tegen het westen, van Baal-Gad aan, in het dal van den Libanon, en tot aan den kalen berg, die naar Seir opgaat; en Jozua gaf het aan de stammen Israels tot een erfelijke bezitting, naar hun afdelingen.
Richteren 1:6-7
Doch Adoni-Bezek vluchtte; en zij jaagden hem na, en zij grepen hem, en hieuwen de duimen zijner handen en zijner voeten af.
Job 36:8
En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vast gehouden worden met banden der ellende;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd