Psalmen 41:5

Mijn vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven, en zijn naam vergaan?

Job 18:17

Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straten.

Job 20:7

Zal hij, gelijk zijn drek, in eeuwigheid vergaan; die hem gezien hadden, zullen zeggen: Waar is hij?

Psalmen 22:6-8

Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk.

Psalmen 38:12

En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen.

Psalmen 102:8

Mijn vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij.

Spreuken 10:7

De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn; maar de naam der goddelozen zal verrotten.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd