Psalmen 57:1
Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk. (1a) Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
Psalmen 91:4
Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen; Zijn waarheid is een rondas en beukelaar.
Jesaja 26:20
Ga henen, mijn volk! ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u toe; verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga.
Ruth 2:12
De HEERE vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van den HEERE, den God Israels, onder wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen!
Psalmen 36:7
Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen.
Psalmen 56:1
Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. (1a) Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.
Psalmen 63:7
Want Gij zijt mij een hulp geweest; en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen.
Psalmen 2:12
Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
Psalmen 9:10
En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
Psalmen 13:5
Opdat niet mijn vijand zegge: Ik heb hem overmocht; mijn tegenpartijders zich verheugen, wanneer ik zou wankelen.
Psalmen 17:7-8
Maak Uw weldadigheden wonderbaar, Gij, Die verlost degenen, die op U betrouwen, van degenen, die tegen Uw rechterhand opstaan!
Psalmen 59:1
Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; toen Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te doden. (1a) Red mij van mijn vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan.
Psalmen 61:4
Ik zal in Uw hut verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen. Sela.
Psalmen 69:13-16
Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o HEERE; er is een tijd des welbehagens, o God! door de grootheid Uwer goedertierenheid; verhoor mij door de getrouwheid Uws heils.
Psalmen 91:1
Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
Psalmen 91:9
Want Gij, HEERE! zijt mijn Toevlucht! De Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Vertrek;
Psalmen 119:76-77
Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
Psalmen 125:1
Een lied Hammaaloth. Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid.
Jesaja 50:10
Wie is er onder ulieden, die den HEERE vreest, die naar de stem Zijns Knechts hoort? Als hij in de duisternissen wandelt, en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den Naam des HEEREN, en steune op zijn God.
Mattheüs 24:22
En zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden; maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden.
Jakobus 5:10-11
Mijn broeders, neemt tot een voorbeeld des lijdens, en der lankmoedigheid de profeten, die in den Naam des Heeren gesproken hebben.
Openbaring 7:14
En ik sprak tot hem: Heere, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams.
Openbaring 21:4
En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.
1 Samuël 22:1
Toen ging David van daar, en ontkwam in de spelonk van Adullam. En zijn broeders hoorden het, en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts tot hem af.
1 Samuël 24:3
En hij kwam tot de schaapskooien aan den weg, waar een spelonk was; en Saul ging daarin, om zijn voeten te dekken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden der spelonken.
1 Samuël 24:8
Daarna maakte zich David ook op, en ging uit de spelonk, en hij riep Saul achterna, zeggende: Mijn heer koning! Toen zag Saul achter zich om, en David boog zich met het aangezicht ter aarde en neigde zich.
Psalmen 58:1
Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth. (1a) Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid, gij, vergadering? Oordeelt gij billijkheden, gij, mensenkinderen?
Psalmen 142:1
Een onderwijzing van David, een gebed, als hij in de spelonk was. (1a) Ik riep met mijn stem tot den HEERE; ik smeekte tot den HEERE met mijn stem.
Jesaja 10:25
Want nog een klein weinig, zo zal volbracht worden de gramschap, en Mijn toorn tot hun vernieling.
Lukas 13:34
Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens onder de vleugelen vergadert; en gijlieden hebt niet gewild?
Johannes 16:20
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat gij zult schreien, en klagelijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd