Psalmen 69:27
Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid.
Jesaja 26:10
Wordt den goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans richtig land, en hij ziet de hoogheid des HEEREN niet aan.
Nehemia 4:5
En dek hun ongerechtigheid niet toe; en hun zonde worde niet uitgedelgd van voor Uw aangezicht, want zij hebben U getergd, staande tegenover de bouwlieden.
Romeinen 1:28
En gelijk het hun niet goed gedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft God hen overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen, die niet betamen;
Exodus 8:15
Toen nu Farao zag, dat er verademing was, verzwaarde hij zijn hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk als de HEERE gesproken had.
Exodus 8:32
Doch Farao verzwaarde zijn hart ook op ditmaal, en hij liet het volk niet trekken.
Exodus 9:12
Doch de HEERE verstokte Farao's hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE tot Mozes gesproken had.
Leviticus 26:39
En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren; ja, ook om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren.
Psalmen 24:5
Die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils.
Psalmen 81:12
Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen.
Psalmen 109:14
De ongerechtigheid zijner vaderen worde gedacht bij den HEERE, en de zonde zijner moeder worde niet uitgedelgd.
Psalmen 109:17-19
Dewijl hij den vloek heeft liefgehad, dat die hem overkome, en geen lust gehad heeft tot den zegen, zo zij die verre van hem.
Jesaja 5:6
En Ik zal hem tot woestheid maken; hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen en doornen zullen daarin opgaan; en Ik zal den wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen.
Mattheüs 21:19
En ziende, een vijgeboom aan den weg, ging Hij naar hem toe, en vond niets aan denzelven, dan alleenlijk bladeren; en zeide tot hem: Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid! En de vijgeboom verdorde terstond.
Mattheüs 23:31-32
Aldus getuigt gij tegen uzelven, dat gij kinderen zijt dergenen, die de profeten gedood hebben.
Mattheüs 27:4-5
Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien.
Romeinen 9:18
Zo ontfermt Hij Zich dan, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil.
Romeinen 9:31
Maar Israel, die de wet der rechtvaardigheid zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen.
Romeinen 10:2-3
Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver tot God hebben, maar niet met verstand.
2 Thessalonicenzen 2:11-12
En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven;
2 Timotheüs 4:14
Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaads betoond; de Heere vergelde hem naar zijn werken.
Openbaring 22:10-11
En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden der profetie dezes boeks niet; want de tijd is nabij.
Treasury of Scripture Knowledge did not add