1 Na Abimelech nu stond op, om Israel te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraim.
1 Now after Abimelech died, Tola the son of Puah, the son of Dodo, a man of Issachar, arose to save Israel; and he lived in Shamir in the hill country of Ephraim.
4 En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden Havvoth-Jair, tot op dezen dag, dewelke in het land van Gilead zijn.
4 He had thirty sons who rode on thirty donkeys, and they had thirty cities in the land of Gilead that are called Havvoth-jair to this day.
6 Toen voeren de kinderen Israels voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baals, en Astharoth, en de goden van Syrie, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet.
6 Then the sons of Israel again did evil in the sight of the Lord, served the Baals and the Ashtaroth, the gods of Aram, the gods of Sidon, the gods of Moab, the gods of the sons of Ammon, and the gods of the Philistines; thus they forsook the Lord and did not serve Him.
8 En zij onderdrukten en vertraden de kinderen Israels in datzelve jaar; achttien jaren, onderdrukten zij al de kinderen Israels, die aan gene zijde van de Jordaan waren, in het land der Amorieten, dat in Gilead is.
8 They afflicted and crushed the sons of Israel that year; for eighteen years they afflicted all the sons of Israel who were beyond the Jordan in Gilead in the land of the Amorites.
9 Daartoe togen de kinderen Ammons over de Jordaan, om te krijgen, zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim; zodat het Israel zeer bang werd.
9 The sons of Ammon crossed the Jordan to fight also against Judah, Benjamin, and the house of Ephraim, so that Israel was greatly distressed.
10 Toen riepen de kinderen Israels tot den HEERE, zeggende: Wij hebben tegen U gezondigd, zo omdat wij onzen God hebben verlaten, als dat wij de Baals gediend hebben.
10 Then the sons of Israel cried out to the Lord, saying, “We have sinned against You, for indeed, we have forsaken our God and served the Baals.”
18 Toen zeide het volk, de oversten van Gilead, de een tot den ander: Wie is de man, die beginnen zal te strijden tegen de kinderen Ammons? die zal tot een hoofd zijn over alle inwoners van Gilead.
18 The people, the leaders of Gilead, said to one another, “Who is the man who will begin to fight against the sons of Ammon? He shall become head over all the inhabitants of Gilead.”