Richteren 20:9

Maar nu, dit is de zaak, die wij aan Gibea zullen doen: tegen haar bij het lot!

Jozua 14:2

Door het lot hunner erfenis, gelijk als de HEERE door den dienst van Mozes geboden had, aangaande de negen stammen en den halven stam.

1 Samuël 14:41-42

Saul nu sprak tot den HEERE, den God Israels: Toon den onschuldige. Toen werd Jonathan en Saul geraakt, en het volk ging vrij uit.

1 Kronieken 24:5

En zij deelden hen door loten af, dezen met genen; want de oversten des heiligdoms en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar en van de kinderen van Ithamar.

Nehemia 11:1

Voorts woonden de oversten des volks te Jeruzalem; maar het overige des volks wierpen loten, om uit tien een uit te brengen, die in de heilige stad Jeruzalem zou wonen, en negen delen in de andere steden.

Spreuken 16:33

Het lot wordt in den schoot geworpen; maar het gehele beleid daarvan is van den HEERE.

Jona 1:7

Voorts zeiden zij, een ieder tot zijn metgezel: Komt, en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel op Jona.

Handelingen 1:26

En zij wierpen hun loten; en het lot viel op Matthias, en hij werd met gemene toestemming tot de elf apostelen gekozen.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain