Romeinen 3:14

Welker mond vol is van vervloeking en bitterheid;

Psalmen 10:7

Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.

Psalmen 59:12

Om de zonde huns monds, om het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om den vloek, en om de leugen, die zij vertellen.

Psalmen 109:17-18

Dewijl hij den vloek heeft liefgehad, dat die hem overkome, en geen lust gehad heeft tot den zegen, zo zij die verre van hem.

Jakobus 3:10

Uit denzelfden mond komt voort zegening en vervloeking. Dit moet, mijn broeders, alzo niet geschieden.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain