Spreuken 14:20
De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat; maar de liefhebbers des rijken zijn vele.
Spreuken 19:4
Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden.
Esther 3:2
En al de knechten des konings, die in de poort des konings waren, neigden en bogen zich neder voor Haman; want de koning had alzo van hem bevolen; maar Mordechai neigde zich niet, en boog zich niet neder.
Esther 5:10-11
Doch Haman bedwong zich, en hij kwam tot zijn huis; en hij zond henen, en liet zijn vrienden komen, en Zeres, zijn huisvrouw.
Job 6:21-23
Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt gevreesd.
Job 19:13-14
Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd.
Job 30:10
Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, ja, zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht.
Spreuken 10:15
Des rijken goed is een stad zijner sterkte; de armoede der geringen is hun verstoring.
Spreuken 19:6-7
Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.
Treasury of Scripture Knowledge did not add