Spreuken 16:26

De ziel des arbeidzamen arbeidt voor zichzelven; want zijn mond buigt zich voor hem.

Prediker 6:7

Al de arbeid des mensen is voor zijn mond; en nochtans wordt de begeerlijkheid niet vervuld.

Spreuken 9:12

Indien gij wijs zijt, gij zijt wijs voor uzelven; en zijt gij een spotter, gij zult het alleen dragen.

Spreuken 14:23

In allen smartelijke arbeid is overschot; maar het woord der lippen strekt alleen tot gebrek.

1 Thessalonicenzen 4:11-12

En dat gij u benaarstigt stil te zijn, en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben;

2 Thessalonicenzen 3:8-12

En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain