Spreuken 17:18

Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste.

Spreuken 11:15

Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, is zeker.

Spreuken 6:1-5

Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;

Spreuken 20:16

Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden.

Spreuken 22:16

Die den arme verdrukt, om het zijne te vermeerderen, en den rijke geeft, komt zekerlijk tot gebrek.

Spreuken 22:26-27

Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain