Spreuken 18:6

De lippen des zots komen in twist, en zijn mond roept naar slagen.

Spreuken 12:16

De toorn des dwazen wordt ten zelven dage bekend; maar die kloekzinnig is, bedekt de schande.

Spreuken 13:10

Door hovaardigheid maakt men niet dan gekijf; maar bij de beradenen is wijsheid.

Spreuken 14:3

In den mond des dwazen is een roede des hoogmoeds; maar de lippen der wijzen bewaren hen.

Spreuken 14:16

De wijze vreest, en wijkt van het kwade; maar de zot is oplopende toornig, en zorgeloos.

Spreuken 16:27-28

Een Belialsman graaft kwaad; en op zijn lippen is als brandend vuur.

Spreuken 17:14

Het begin des krakeels is gelijk een, die het water opening geeft; daarom verlaat den twist, eer hij zich vermengt.

Spreuken 19:19

Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren.

Spreuken 19:29

Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.

Spreuken 20:3

Het is eer voor een man, van twist af te blijven; maar ieder dwaas zal er zich in mengen.

Spreuken 22:24-25

Vergezelschap u niet met een grammoedige, en ga niet om met een zeer grimmig man;

Spreuken 25:24

Het is beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap.

Spreuken 27:3

Een steen is zwaar, en het zand gewichtig; maar de toornigheid des dwazen is zwaarder dan die beide.

Spreuken 29:9

Een wijs man, met een dwaas man in rechten zich begeven hebbende, hetzij dat hij beroerd is of lacht, zo is er toch geen rust.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain