Spreuken 2:16
Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit;
Spreuken 6:24
Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.
Spreuken 23:27
Want een hoer is een diepe gracht, en een vreemde vrouw is een enge put.
Spreuken 7:5-23
Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.
Genesis 39:3-12
Als nu zijn heer zag, dat de HEERE met hem was, en dat de HEERE al wat hij deed, door zijn hand voorspoedig maakte;
Nehemia 13:26-27
Heeft niet Salomo, de koning van Israel, daarin gezondigd, hoewel er onder vele heidenen geen koning was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem ten koning over gans Israel gesteld had? Ook hem deden de vreemde vrouwen zondigen.
Spreuken 5:3-20
Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie.
Spreuken 22:14
De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen.
Spreuken 29:5
Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen.
Prediker 7:26
En ik vond een bitterder ding, dan de dood: een vrouw, welker hart netten en garen, en haar handen banden zijn; wie goed is voor Gods aangezicht, zal van haar ontkomen; daarentegen de zondaar zal van haar gevangen worden.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd