Spreuken 20:26

Een wijs koning verstrooit de goddelozen, en hij brengt het rad over hen.

Spreuken 20:8

Een koning, zittende op den troon des gerichts, verstrooit alle kwaad met zijn ogen.

2 Samuël 4:9-12

Maar David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den zonen van Rimmon, den Beerothiet, en zeide tot hen: Zo waarachtig als De HEERE leeft, Die mijn ziel uit alle benauwdheid verlost heeft!

2 Samuël 12:31

Het volk nu, dat daarin was, voerde hij uit, en legde het onder zagen, en onder ijzeren dorswagens, en onder ijzeren bijlen, en deed hen door den ticheloven doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden der kinderen Ammons. Daarna keerde David, en al het volk, weder naar Jeruzalem.

Psalmen 101:5-8

Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt; dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is, en trots van hart, die zal ik niet vermogen.

Jesaja 28:27-28

Want men dorst de wikken niet met den dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom over het komijn gaan; maar de wikken slaat men uit met een staf, en het komijn met een stok;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain