Spreuken 23:21
Want een zuiper en vraat zal arm worden; en de sluimering doet verscheurde klederen dragen.
Spreuken 21:17
Die blijdschap liefheeft, die zal gebrek lijden; die wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden.
Deuteronomium 21:20
En zij zullen zeggen tot de oudsten zijner stad: Deze onze zoon is afwijkende en wederspannig, hij is onze stem niet gehoorzaam; hij is een brasser en zuiper.
Filippenzen 3:19
Welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelken aardse dingen bedenken.
Spreuken 6:9-11
Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?
Spreuken 19:15
Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.
Spreuken 24:30-34
Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens;
Jesaja 28:1-3
Wee de hovaardige kroon der dronkenen van Efraim, welker heerlijk sieraad is een afvallende bloem, die daar is op het hoofd der zeer vette vallei, der geslagenen van den wijn.
Joël 1:5
Waakt op, gij dronkenen! en weent, en huilt, alle gij wijnzuipers! om den nieuwen wijn, dewijl hij van uw mond is afgesneden.
1 Corinthiërs 5:11
Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten.
1 Corinthiërs 6:10
Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beerven.
Galaten 5:21
Nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen, en dergelijke; van dewelke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods niet zullen beerven.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd