Spreuken 25:6
Praal niet voor het aangezicht des konings, en sta niet in de plaats der groten;
Spreuken 25:27
Veel honigs te eten is niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is eer.
Spreuken 27:2
Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen.
Exodus 3:11
Toen zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israels uit Egypte zou voeren?
1 Samuël 9:20-22
Want de ezelinnen aangaande, die gij heden den derden dag verloren hebt, zet uw hart daarop niet, want zij zijn gevonden; en wiens zal zijn al het gewenste, dat in Israel is? Is het niet van u, en van het ganse huis uws vaders?
1 Samuël 15:17
En Samuel zeide: Is het niet alzo, toen gij klein waart in uw ogen, dat gij het hoofd der stammen van Israel geworden zijt, en dat u de HEERE tot koning over Israel gezalfd heeft?
1 Samuël 18:18-23
Doch David zeide tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven, en mijns vaders huisgezin in Israel, dat ik des konings schoonzoon zou worden?
2 Samuël 7:8-17
Nu dan, alzo zult gij tot Mijn knecht, tot David, zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb u genomen van de schaapskooi, van achter de schapen, dat gij een voorganger zoudt zijn over Mijn volk, over Israel.
Psalmen 131:1
Een lied Hammaaloth, van David. O HEERE! mijn hart is niet verheven, en mijn ogen zijn niet hoog; ook heb ik niet gewandeld in dingen mij te groot en te wonderlijk.
Spreuken 16:19
Het is beter nederig van geest te zijn met de zachtmoedigen, dan roof te delen met de hovaardigen.
Jeremia 1:6-10
Toen zeide ik: Ach, Heere HEERE! zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong.
Amos 7:12-15
Daarna zeide Amazia tot Amos: Gij ziener! ga weg, vlied in het land van Juda, en eet aldaar brood, en profeteer aldaar.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd