Spreuken 26:14

Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op zijn bed.

Spreuken 6:9-10

Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?

Spreuken 12:24

De hand der vlijtigen zal heersen; maar de bedriegers zullen onder cijns wezen.

Spreuken 12:27

Een bedrieger zal zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen.

Spreuken 24:33

Een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende;

Hebreeën 6:12

Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beerven.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd