Spreuken 27:6

De wonden des liefhebbers zijn getrouw; maar de kussingen des haters zijn af te bidden.

Psalmen 141:5

De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebed voor hen zijn in hun tegenspoeden.

2 Samuël 12:7-15

Toen zeide Nathan tot David: Gij zijt die man! Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ik heb u ten koning gezalfd over Israel, en Ik heb u uit Sauls hand gered;

2 Samuël 20:9-10

En Joab zeide tot Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? En Joab vatte met de rechterhand den baard van Amasa, om hem te kussen.

Job 5:17-18

Zie, gelukzalig is de mens, denwelken God straft; daarom verwerp de kastijding des Almachtigen niet.

Spreuken 10:18

Die den haat bedekt, is van valse lippen, en die een kwaad gerucht voortbrengt, is een zot.

Spreuken 26:23-26

Brandende lippen, en een boos hart, zijn als een potscherf met schuim van zilver overtogen.

Mattheüs 26:48-50

En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het, grijpt Hem.

Hebreeën 12:10

Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goed dacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden.

Openbaring 3:19

Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd