Spreuken 29:4
Een koning houdt het land staande door het recht; maar een, die tot geschenken genegen is, verstoort hetzelve.
Spreuken 29:14
Een koning, die de armen in trouw recht doet, diens troon zal in eeuwigheid bevestigd worden.
1 Samuël 13:13
Toen zeide Samuel tot Saul: Gij hebt zottelijk gedaan; gij hebt het gebod van den HEERE, uw God, niet gehouden, dat Hij u geboden heeft; want de HEERE zou nu uw rijk over Israel bevestigd hebben tot in eeuwigheid.
2 Samuël 8:15
Alzo regeerde David over gans Israel, en David deed aan zijn ganse volk recht en gerechtigheid.
1 Koningen 2:12
En Salomo zat op den troon van zijn vader David; en zijn koninkrijk werd zeer bevestigd.
2 Koningen 15:18-20
En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week al zijn dagen niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed.
2 Kronieken 9:8
Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u gehad heeft, om u op Zijn troon, den HEERE, uw God, tot een koning te zetten; overmits uw God Israel bemint, om hetzelve tot in eeuwigheid op te richten, zo heeft Hij u tot een koning over hen gesteld, om recht en gerechtigheid te doen.
Psalmen 89:14
Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen.
Psalmen 99:4
En de sterkte des Konings, die het recht lief heeft. Gij hebt billijkheden bevestigd, Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob.
Spreuken 8:15
Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.
Spreuken 16:12
Het is der koningen gruwel goddeloosheid te doen; want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd.
Spreuken 20:8
Een koning, zittende op den troon des gerichts, verstrooit alle kwaad met zijn ogen.
Jesaja 9:7
De Heere heeft een woord gezonden in Jakob, en het is gevallen in Israel.
Jesaja 49:8
Alzo zegt de HEERE: In dien tijd des welbehagens heb Ik U verhoord, en ten dage des heils heb Ik U geholpen; en Ik zal U bewaren, en Ik zal U geven tot een verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beerven;
Jeremia 22:13-17
Wee dien, die zijn huis bouwt met ongerechtigheid, en zijn opperzalen met onrecht; die zijns naasten dienst om niet gebruikt, en geeft hen zijn arbeidsloon niet!
Daniël 11:20
En in zijn staat zal er een opstaan, doende een geldeiser doortrekken, in koninklijke heerlijkheid; maar hij zal in enige dagen gebroken worden, nochtans niet door toornigheden, noch door oorlog.
Micha 7:3
Om met beide handen wel dapper kwaad te doen, zo eist de vorst, en de rechter oordeelt om vergelding; en de grote spreekt de verderving zijner ziel, en zij draaien ze dicht ineen.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd