Spreuken 29:9
Een wijs man, met een dwaas man in rechten zich begeven hebbende, hetzij dat hij beroerd is of lacht, zo is er toch geen rust.
Spreuken 26:4
Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt.
Prediker 10:13
Het begin der woorden zijns monds is dwaasheid, en het einde zijns monds is boze dolligheid.
Mattheüs 7:6
Geeft het heilige den honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en zich omkerende, u verscheuren.
Mattheüs 11:17-19
En zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd