Spreuken 7:21
Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen.
Spreuken 5:3
Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie.
Psalmen 12:2
Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.
Richteren 16:15-17
Toen zeide zij tot hem: Hoe zult gij zeggen: Ik heb u lief, daar uw hart niet met mij is? Gij hebt nu driemaal met mij gespot, en mij niet verklaard, waarin uw grote kracht zij.
1 Samuël 28:23
Doch hij weigerde het, en zeide: Ik zal niet eten. Maar zijn knechten, en ook de vrouw, hielden bij hem aan. Toen hoorde hij naar hun stem, en hij stond op van de aarde, en zette zich op het bed.
2 Koningen 4:8
Het geschiedde ook op een dag, als Elisa naar Sunem doortrok, dat aldaar een grote vrouw was, dewelke hem aanhield om brood te eten. Voorts geschiedde het, zo dikwijls hij doortrok, week hij daarin, om brood te eten.
Spreuken 6:24
Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.
Spreuken 7:5
Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.
Lukas 14:23
En de heer zeide tot den dienstknecht: Ga uit in de wegen en heggen; en dwing ze in te komen, opdat mijn huis vol worde;
Lukas 24:29
En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven.
Handelingen 16:15
En als zij gedoopt was, en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis, en blijft er. En zij dwong ons.
2 Corinthiër 5:14
Want de liefde van Christus dringt ons;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd