Voor den opperzangmeester, op Schoschannim; een getuigenis, een psalm van Asaf. (1a) O Herder Israels! neem ter ore, Die Jozef als schapen leiddet; Die tussen de cherubim zit, verschijn blinkende.

Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt denzelven geplant;

O God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.

Uw hand zij over den man Uwer rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt.

O God der heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden.

Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraim, en Benjamin, en Manasse, en kom tot onze verlossing.

O HEERE, God der heirscharen! hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks?

O God der heirscharen! keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok,

En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt!

Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen.

Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.

Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft.

Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen, die den weg voorbijgaan, hem plukken?

Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier.

[ (Psalms 80:20) O HEERE, God der heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden. ]

De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.

Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild des velds heeft hem afgeweid.

Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts.

Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich.