27 Bijbelvers over Misdaden
Meest relevante verzen
Dit zijn dan de geboden, de inzettingen en de rechten, die de HEERE, uw God, geboden heeft om u te leren; opdat gij ze doet in het land, naar hetwelk gij heentrekt, om dat erfelijk te bezitten; Opdat gij den HEERE, uw God, vrezet, om te houden al Zijn inzettingen, en Zijn geboden, die ik u gebiede; gij, en uw kind, en kindskind, al de dagen uws levens; en opdat uw dagen verlengd worden.
Toen antwoordden zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons geboden hebt, zullen wij doen, en alom, waar gij ons zenden zult, zullen wij gaan. Gelijk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo zullen wij naar u horen; alleenlijk dat de HEERE, uw God, met u zij, gelijk als Hij met Mozes geweest is! Alle man, die uw mond wederspannig wezen zal, en uw woorden niet horen zal in alles, wat gij hem gebieden zult, die zal gedood worden, alleenlijk wees sterk en heb goeden moed!
Ten einde nu van veertig jaren is het geschied, dat Absalom tot den koning zeide: Laat mij toch heengaan, en mijn gelofte, die ik den HEERE beloofd heb, te Hebron betalen. Want uw knecht heeft een gelofte beloofd, als ik te Gesur in Syrie woonde, zeggende: Indien de HEERE mij zekerlijk weder te Jeruzalem zal brengen, zo zal ik den HEERE dienen. Toen zeide de koning tot hem: Ga in vrede. Alzo maakte hij zich op, en ging naar Hebron.meer informatie
Absalom nu had verspieders uitgezonden in alle stammen van Israel, om te zeggen: Als gij het geluid der bazuin zult horen, zo zult gij zeggen: Absalom is koning te Hebron.
In het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, regeerde Zimri zeven dagen te Thirza; en het volk had zich gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen is. Het volk nu, dat zich gelegerd had, hoorde zeggen: Zimri heeft een verbintenis gemaakt, ja, heeft ook den koning verslagen; daarom maakte het ganse Israel ten zelfden dage Omri, den krijgsoverste, koning over Israel, in het leger. En Omri toog op, en gans Israel met hem van Gibbethon, en belegerde Thirza.meer informatie
En het geschiedde, als Zimri zag, dat de stad ingenomen was, dat hij ging in het paleis van het huis des konings, en verbrandde boven zich het huis des konings met vuur, en stierf;
Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om. Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet gedood werd. En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het land.
Toen Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad van het huis van Juda om. Maar Jozabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, en zette hem en zijn voedster in een slaapkamer; zo verborg hem Jozabath, de dochter van den koning Joram, de huisvrouw van den priester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia), voor Athalia, dat zij hem niet doodde. En hij was bij hen verstoken in het huis Gods zes jaren; en Athalia regeerde over het land.
Als Herodes zag, dat hij van de wijzen bedrogen was, toen werd hij zeer toornig, en enigen afgezonden hebbende, heeft omgebracht al de kinderen, die binnen Bethlehem, en in al deszelfs landpalen waren, van twee jaren oud en daaronder, naar den tijd, dien hij van de wijzen naarstiglijk onderzocht had.
En wierpen hem ter stad uit, en stenigden hem; en de getuigen legden hun klederen af aan de voeten eens jongelings, genaamd Saulus.
En de Schriftgeleerden en de Farizeen brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen. En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande.
Men hoort ganselijk, dat er hoererij onder u is, en zodanige hoererij, die ook onder de heidenen niet genoemd wordt, alzo dat er een zijns vaders huisvrouw heeft.
En dit zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd.
En de overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten; en vonden niet. En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij toch niet.
En de overpriesters, en de gehele raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden, en vonden niet. Want velen getuigden valselijk tegen Hem, en de getuigenissen waren niet eenparig.
En stelden valse getuigen, die zeiden: Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de wet.
En als hij daar gekomen was, stonden de Joden, die van Jeruzalem afgekomen waren, rondom hem, vele en zware beschuldigingen tegen Paulus voortbrengende, die zij niet konden bewijzen;
Mijn zoon! indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet; Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons versteken tegen den onschuldige, zonder oorzaak; Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen;meer informatie
Alle kostelijk goed zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met roof vullen. Gij zult uw lot midden onder ons werpen; wij zullen allen een buidel hebben. Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad. Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten. Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte; En deze loeren op hun eigen bloed, en versteken zich tegen hun zielen. Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.
Mijn zoon! merk op mijn wijsheid, neig uw oor tot mijn verstand; Opdat gij alle bedachtzaamheid behoudt, en uw lippen wetenschap bewaren. Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie.meer informatie
Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard. Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt. Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds. Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis; Opdat gij anderen uw eer niet geeft, en uw jaren den wrede; Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden; En gij in uw laatste brult, als uw vlees, en uw lijf verteerd is; En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad! En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn leraars! Ik ben bijna in alle kwaad geweest, in het midden der gemeente en der vergadering! Drink water uit uw bak, en vloeden uit het midden van uw bornput; Laat uw fonteinen zich buiten verspreiden, en de waterbeken op de straten; Laat ze de uwe alleen zijn, en van geen vreemde met u. Uw springader zij gezegend; en verblijd u vanwege de huisvrouw uwer jeugd; Een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken maken; dool steeds in haar liefde. En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en den schoot der onbekende omvangen? Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijne gangen. Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden. Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen.
Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken.meer informatie
Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.
Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit; En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.meer informatie
In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging.
Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden.
Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.
Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven.
Verwante onderwerpen
- Aframmeling
- De Liefde Van Ouders
- De Noden Van Kinderen
- De Plicht Van Ouders Tegenover Kinderen
- Discipline
- Discipline In De Familie
- Discipline Kind
- Dood Van Een Kind