14 Bijbelvers over Onderverdelingen

Meest relevante verzen

1 Kronieken 24:1-31

Aangaande nu de kinderen van Aaron, dit waren hun verdelingen. De zonen van Aaron waren Nadab, en Abihu, Eleazar en Ithamar. Maar Nadab stierf, en Abihu, voor het aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En Eleazar en Ithamar bedienden het priesterambt. David nu verdeelde hen, en Zadok uit de kinderen van Eleazar, en Abimelech uit de kinderen van Ithamar, naar hun ambt in hun dienst.meer informatie
En van de kinderen van Eleazar werden meer gevonden tot hoofden der mannen, dan van de kinderen van Ithamar, als zij hen afdeelden; van de kinderen van Eleazar waren zestien hoofden der vaderlijke huizen, maar van de kinderen van Ithamar, naar hun vaderlijke huizen, acht. En zij deelden hen door loten af, dezen met genen; want de oversten des heiligdoms en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar en van de kinderen van Ithamar. En Semaja, de zoon van Nethaneel, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van den priester Zadok, en van Achimelech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; een vaderlijk huis werd genomen voor Eleazer, en desgelijks werd genomen voor Ithamar. Het eerste lot nu ging uit voor Jojarib, het tweede voor Jedaja, Het derde voor Harim, het vierde voor Seorim, Het vijfde voor Malchia, het zesde voor Mijamin, Het zevende voor Hakkoz, het achtste voor Abia, Het negende voor Jesua, het tiende voor Sechanja, Het elfde voor Eljasib, het twaalfde voor Jakim, Het dertiende voor Huppa, het veertiende voor Jesebeab, Het vijftiende voor Bilga, het zestiende voor Immer, Het zeventiende voor Hezir, het achttiende voor Happizzes, Het negentiende voor Petahja, het twintigste voor Jehezkel, Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul, Het drie en twintigste voor Delaja, het vier en twintigste voor Maazja. Het ambt van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun ordening door de hand van Aaron, huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had. Van de overige kinderen van Levi nu, was van de kinderen van Amram Subael, van de kinderen van Subael was Jechdeja. Aangaande Rehabja: van de kinderen van Rehabja was Jissia het hoofd. Van de Jizharieten was Selomoth; van de kinderen van Selomoth was Jahath. En van de kinderen van Hebron was Jeria de eerste, Amarja de tweede, Jahaziel de derde, Jekameam de vierde. Van de kinderen van Uzziel was Micha; van de kinderen van Micha was Samir; De broeder van Micha was Jissia; van de kinderen van Jissia was Zecharja. De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. De kinderen van Jaazia waren Beno. De kinderen van Merari van Jaazia waren Beno, en Soham, en Zakkur, en Hibri. Van Maheli was Eleazar; en die had geen kinderen. Aangaande Kis: de kinderen van Kis waren Jerahmeel. En de kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jerimoth. Dezen zijn de kinderen der Levieten, naar hun vaderlijke huizen. En zij wierpen ook loten, nevens hun broederen, de zonen van Aaron, voor het aangezicht van den koning David, en Zadok, en Achimelech, en van de hoofden der vaderen onder de priesteren en onder de Levieten; het hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder.

1 Kronieken 25:9-31

Het eerste lot nu ging uit voor Asaf, namelijk voor Jozef. Het tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf. Het derde voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het vierde voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.meer informatie
Het vijfde voor Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het zesde voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het zevende voor Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het negende voor Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het tiende voor Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het elfde voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het twaalfde voor Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het dertiende voor Subael; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het veertiende voor Mattithja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het vijftiende voor Jeremoth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het zestiende voor Hananja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het zeventiende voor Josbekasa; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het achttiende voor Hanani; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het negentiende voor Mallothi; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. Het twintigste voor Eliatha; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. Het een en twintigste voor Hothir; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het twee en twintigste voor Giddalti; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het drie en twintigste voor Mahazioth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. Het vier en twintigste voor Romamthi-Ezer; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

1 Kronieken 23:6

En David verdeelde hen in verdelingen, naar de kinderen van Levi, Gerson, Kehath en Merari.

1 Kronieken 28:13

En van de verdelingen der priesteren en der Levieten, en van alle werk van den dienst van het huis des HEEREN, en van alle vaten van den dienst van het huis des HEEREN.

1 Kronieken 28:21

En zie, daar zijn de verdelingen der priesteren en der Levieten, tot allen dienst van het huis Gods; en bij u zijn tot alle werk allerlei vrijwilligen, met wijsheid tot allen dienst, ook de vorsten, en het ganse volk, bereid tot al uw bevelen.

Ezra 6:18

En zij stelden de priesteren in hun onderscheidingen, en de Levieten in hun verdelingen, tot den dienst Gods, Die te Jeruzalem is, naar het voorschrift des boeks van Mozes.

1 Kronieken 26:1

Aangaande de verdelingen der poortiers: van de Korahieten was Meselemja, de zoon van Kore, van de kinderen van Asaf.

1 Kronieken 26:12

Uit dezen waren de verdelingen der poortiers onder de hoofden der mannen, tot de wachten tegen hun broederen, om te dienen in het huis des HEEREN.

1 Kronieken 26:19

Dit zijn de verdelingen der poortiers van de kinderen der Korahieten, en der kinderen van Merari.

1 Kronieken 27:1-15

Dit nu zijn de kinderen Israels naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der verdelingen, aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend. Over de eerste verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend. Hij was uit de kinderen van Perez, het hoofd van al de oversten der heiren in de eerste maand.meer informatie
En over de verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en over zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De derde overste des heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. Deze Benaja was een held van de dertig, en over de dertig; en over zijn verdeling was Ammizabad, zijn zoon. De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet, uit de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De achtste, in de achtste maand, was Sibbechai, de Husathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De negende, in de negende maand, was Abiezer, de Anathothiet; van de Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De tiende, in de tiende maand, was Maharai, de Nethofathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De elfde, in de elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet, van de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldai, de Nethofathiet, van Othniel; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

Lukas 1:5

In de dagen van Herodes, den koning van Judea, was een zeker priester, met name Zacharias, van de dagorde van Abia; en zijn vrouw was uit de dochteren van Aaron, en haar naam Elizabet.

Lukas 1:8

En het geschiedde, dat, als hij het priesterambt bediende voor God, in de beurt zijner dagorde.

Numberi 23:13

Toen zeide Balak tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, van waar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en vervloek hem mij van daar!

Romeinen 11:25

Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt, bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israel gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn.

Knowing Jesus Everyday

Never miss a post

Public domain