9 Bijbelverzen over Tandheelkunde

Meest relevante verzen

Exodus 21:27

En indien hij een tand van zijn dienstknecht, of een tand van zijn dienstmaagd uitslaat, zo zal hij hem vrijlaten voor zijn tand.

Job 29:17

En ik verbrak de baktanden des verkeerden, en wierp den roof uit zijn tanden.

Psalmen 3:7

Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken.

Klaagliederen 3:16

Vau. Hij heeft mijn tanden met zandsteentjes verbrijzeld, Hij heeft mij in de as nedergedrukt.

Prediker 12:3

In den dag, wanneer de wachters des huizes zullen beven, en de sterke mannen zichzelven zullen krommen, en de maalsters zullen stilstaan, omdat zij minder geworden zijn, en die door de vensteren zien, verduisterd zullen worden;

Ezechiël 18:2

Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israels, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden?

Amos 4:6

Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden gegeven in al uw steden, en gebrek van brood in al uw plaatsen; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

Never miss a post

Public domain