53 Bijbelvers over Zekerheid In Het Leven Van Geloof
Meest relevante verzen
Zo zult gij heden weten, dat de HEERE, uw God, Degene is, Die voor uw aangezicht doorgaat, een verterend vuur: Die zal hen verdelgen, en Die zal hen voor uw aangezicht nederwerpen; en gij zult ze uit de bezitting verdrijven, en zult hen haastelijk te niet doen, gelijk als de HEERE tot u gesproken heeft.
Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen zijnde met rein water.
Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; trekt op, bezit het erfelijk, gelijk als de HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft; vreest niet, en ontzet u niet.
Heb Ik het u niet bevolen? wees sterk en heb goeden moed, en verschrik niet, en ontzet u niet; want de HEERE, uw God, is met u alom, waar gij heengaat.
Gij zult in dezen strijd niet te strijden hebben; stelt uzelven, staat en ziet het heil des HEEREN met u, o Juda en Jeruzalem! Vreest niet, en ontzet u niet, gaat morgen uit, hun tegen, want de HEERE zal met u wezen.
Want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend, dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt.
Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet.
En gij hebt vergeten de vermaning, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijkt niet, als gij van Hem bestraft wordt;
Maar wij begeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze, tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe;
Want zekerlijk, er is een beloning; en uw verwachting zal niet afgesneden worden.
Welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het voorhangsel;
Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen, wat mij een mens zal doen.
De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? De HEERE is bij mij onder degenen, die mij helpen; daarom zal ik mijn lust zien aan degenen, die mij haten.
Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten.
Ofschoon mij een leger belegerde, mijn hart zou niet vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw ik hierop. Een ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel. Want Hij versteekt mij in Zijn hut, ten dage des kwaads; Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op een rotssteen.
Een lied op Alamoth, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. (1a) God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart der zeeen; Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door derzelver verheffing! Sela.
Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere, HEERE! mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan. Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper; mijn lof is geduriglijk van U.
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, Noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere.
Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag.
En ziet, ik ga heden in den weg der ganse aarde; en gij weet in uw ganse hart en in uw ganse ziel, dat er niet een enig woord gevallen is van al die goede woorden, welke de HEERE, uw God, over u gesproken heeft; zij zijn u alle overkomen; er is van dezelve niet een enig woord gevallen.
Geloofd zij de HEERE, Die aan Zijn volk Israel rust gegeven heeft, naar alles, wat Hij gesproken heeft! Niet een enig woord is er gevallen van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door den dienst van Mozes, Zijn knecht.
En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer; En ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen.
Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons.
Want ik schaam mij des Evangelies van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek.
Want die wel gediend hebben, verkrijgen zichzelven een goeden opgang, en vele vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus.
Daarom dewijl wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, zo vertragen wij niet;
Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid; gelijk gij weet, hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil.
Daarom zal ik niet verzuimen u altijd daarvan te vermanen, hoewel gij het weet, en in de tegenwoordige waarheid versterkt zijt.
En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort.
Geliefden! Indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God; En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren, en doen, hetgeen behagelijk is voor Hem.
De een acht wel den enen dag boven den anderen dag; maar de ander acht al de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd.
Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelven; dan die acht iets onrein te zijn, die is het onrein.
Maar ziet toe, dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen, die zwak zijn. Want zo iemand u, die de kennis hebt, ziet in der afgoden tempel aanzitten, zal het geweten deszelven, die zwak is, niet gestijfd worden, om te eten de dingen, die den afgoden geofferd zijn? En zal de broeder, die zwak is, door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is?
En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?
Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? Alzo zullen wij afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op den aardbodem is.
En hij zeide tot Hem: Indien ik nu genade gevonden heb in Uw ogen, zo doe mij een teken, dat Gij het zijt, Die met mij spreekt.
En Zacharias zeide tot den engel: Waarbij zal ik dat weten? Want ik ben oud, en mijn vrouw is verre op haar dagen gekomen.
Opdat hun harten vertroost mogen worden, en zij samengevoegd zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader, en van Christus;
Laat af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde.
Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken, ja, wacht op den HEERE.
Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israels: Door wederkering en rust zoudt gijlieden behouden worden, in stilheid en in vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch gij hebt niet gewild.
En het werk der gerechtigheid zal vrede zijn; en de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid. En mijn volk zal in een woonplaats des vredes wonen, en in welverzekerde woningen, en in stille geruste plaatsen.
En hij stelde krijgsoversten over het volk, en hij vergaderde hen tot zich in de straat der stadspoort, en sprak naar hun hart, zeggende: Zijt sterk, en hebt een goeden moed, vreest niet, en ontzet u niet, voor het aangezicht des konings van Assyrie, noch voor het aangezicht der ganse menigte, die met hem is; want met ons is er meer, dan met hem. Met hem is een vreselijke arm, maar met ons is de HEERE, onze God, om ons te helpen, en om onze krijgen te krijgen. En het volk steunde op de woorden van Jehizkia, den koning van Juda.
Maar blijft gij in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is, wetende, van wien gij het geleerd hebt;
U groet Epafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, te allen tijde strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil van God.
En hebben gezonden Timotheus, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in het Evangelie van Christus, om u te versterken, en u te vermanen van uw geloof; Opdat niemand bewogen worde in deze verdrukkingen; want gij weet zelven, dat wij hiertoe gesteld zijn.
Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware.
Die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende, dat de opstanding alrede geschied is, en verkeren sommiger geloof.
En Hij zeide ook tot sommigen, die bij zichzelven vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren, en de anderen niets achtten, deze gelijkenis: Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een Farizeer, en de ander een tollenaar. De Farizeer, staande, bad dit bij zichzelven: O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de anderen mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijk deze tollenaar.meer informatie
Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles, wat ik bezit. En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God! wees mij zondaar genadig! Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want een ieder, die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.