24 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Azaría' in de Bijbel

En deze waren de vorsten, die hij had: Azaria, de zoon van Zadok, was opperambtman.

En Azaria, de zoon van Nathan, was over de bestelmeesters; en Zabud, de zoon van Nathan, was overambtman, des konings vriend.

VersbegrippenRaadgeversOfficierenGraad

En het ganse volk van Juda nam Azaria (die nu zestien jaren oud was), en maakten hem koning in plaats van zijn vader Amazia.

VersbegrippenLeeftijd Wanneer GekroondKoningen MakenKoningen Van Heel Israël Of Juda

In het zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israel, werd koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning van Juda.

VersbegrippenLijst van koningen van IsraëlKoningen Van Juda

Het overige nu der geschiedenissen van Azaria, en al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?

VersbegrippenHistorische BoekenVerwezenlijkingen

En Azaria ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in de stad Davids; en zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats.

VersbegrippenSlaap En DoodBegraven In De Stad Van DavidKoningen Van Heel Israël Of Juda

In het acht en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israel te Samaria, zes maanden.

VersbegrippenVijf Maanden En MeerLijst van koningen van Israël

In het negen en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Menahem, den zoon van Gadi, koning over Israel, en regeerde tien jaren te Samaria.

VersbegrippenTien Tot Veertien JaarLijst van koningen van Israël

In het vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekahia, de zoon van Menahem, koning over Israel, en regeerde twee jaren te Samaria.

VersbegrippenTwee JaarLijst van koningen van Israël

In het twee en vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israel, en regeerde twintig jaren te Samaria.

Versbegrippen20 Tot 30 JaarLijst van koningen van Israël

De kinderen van Ethan nu waren Azaria.

En Obed gewon Jehu, en Jehu gewon Azaria,

En Azaria gewon Helez, en Helez gewon Elasa,

Zijn zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham;

Toen kwam de Geest Gods op Azaria, den zoon van Oded.

VersbegrippenDe Geest Van God

Doch Azaria, de priester, ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen.

VersbegrippenJaren Tachtig

Alstoen zag de hoofdpriester Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had.

Toen maakten zich mannen op van de hoofden der kinderen van Efraim, Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth en Jehizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Hadlai, tegen degenen, die uit het heir kwamen.

En Azaria, de hoofdpriester, van het huis van Zadok, sprak tot hem en zeide: Van dat men deze heffing begonnen heeft tot het huis des HEEREN te brengen, is er te eten geweest en verzadigd te worden, ja, over te houden tot overvloed toe; want de HEERE heeft Zijn volk gezegend, zodat deze veelheid overgebleven is.

VersbegrippenHogepriestersOvervloed, Materieel

Maar Jehiel, en Azazja, en Nahath, en Asahel, en Jerimoth, en Jozabad, en Eliel, en Jismachja, en Mahath, en Benaja, waren opzieners, onder de hand van Chonanja en Simei, zijn broeder; door het bevel van den koning Jehizkia en van Azaria, den overste van het huis Gods.

Daarna verbeterden Benjamin, en Hassub, tegenover hun huis; na hem verbeterde Azaria, de zoon van Maaseja, den zoon van Hananja, bij zijn huis.

Dewelke kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azaria, Raamja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehim en Baena. Dit is het getal der mannen van het volk van Israel.

VersbegrippenSamengaan

Jesua nu, en Bani, en Serebja, Jamin, Akkub, Sabbethai, Hodia, Maaseja, Kelita, Azaria, Jozabad, Hanan, Pelaja, en de Levieten onderwezen het volk in de wet. En het volk stond op zijn standplaats.

VersbegrippenBegripHet Schrift LezenDe Bijbel Lezen

Zo sprak Azaria, de zoon van Hosaja, en Johanan, de zoon van Kareah, en al de trotse mannen, zeggende tot Jeremia: Gij spreekt leugen; de HEERE, onze God, heeft u niet gezonden, om te zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte, om aldaar als vreemdelingen te verkeren.

VersbegrippenVoorbeelden Van Valse BeschuldigingenGevolgen Van TrotsTrots Resulteert InVoorspellende Leugens

Public domain