'Cusch' in de Bijbel
En de naam der tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.
En de zonen van Cham zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan.
En de zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan.
En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op de aarde.
Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende:
De kinderen van Cham waren Cusch en Mitsraim, Put, en Kanaan.
En de kinderen van Cusch waren Seba, en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha; en de kinderen van Raema waren Scheba en Dedan.
Cusch nu gewon Nimrod; die begon geweldig te zijn op aarde.
Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. (1a) HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.
Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Hij is uitgetogen, om tegen u te strijden; toen hij zulks hoorde, zo zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: