154 gebeurtenissen

'Een' in de Bijbel

Als hij dan nog een zoon had, die hem lief was, zo heeft hij ook dien ten laatste tot hen gezonden, zeggende: Zij zullen immers mijn zoon ontzien.

Hebt gij ook deze Schrift niet gelezen: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks;

En zij brachten een. En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld, en het opschrift? En zij zeiden tot Hem: Des keizers.

Meester! Mozes heeft ons geschreven: Indien iemands broeder sterft, en een vrouw achterlaat, en geen kinderen nalaat, dat zijn broeder deszelfs vrouw nemen zal en zijn broeder zaad verwekken.

Er waren nu zeven broeders, en de eerste nam een vrouw, en stervende liet geen zaad na.

In de opstanding dan, wanneer zij zullen opgestaan zijn, wiens vrouw zal zij van dezen zijn? Want die zeven hebben haar tot een vrouw gehad.

En een der Schriftgeleerden horende, dat zij te zamen in woorden waren, en wetende, dat Hij hun wel geantwoord had, kwam tot Hem, en vraagde Hem: Welk is het eerste gebod van allen?

En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israel, de Heere, onze God, is een enig Heere.

En de schriftgeleerde zeide tot Hem: Meester, Gij hebt wel in der waarheid gezegd, dat er een enig God is, en er is geen ander dan Hij;

En Jezus antwoordde en zeide, lerende in den tempel: Hoe zeggen de Schriftgeleerden, dat de Christus een Zoon van David is?

En als Hij uit den tempel ging, zeide een van Zijn discipelen tot Hem: Meester, zie, hoedanige stenen, en hoedanige gebouwen!

En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ziet gij deze grote gebouwen? Er zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.

Maar ziet gij voor uzelven toe; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in de synagogen; gij zult geslagen worden, en voor stadhouders en koningen zult gij gesteld worden, om Mijnentwil, hun tot een getuigenis.

Gelijk een mens, buitenslands reizende, zijn huis verliet, en zijn dienstknechten macht gaf, en elk zijn werk, en den deurwachter gebood, dat hij zou waken;

En als Hij te Bethanie was, in het huis van Simon, den melaatse, daar Hij aan tafel zat, kwam een vrouw, hebbende een albasten fles met zalf van onvervalsten nardus, van groten prijs; en de albasten fles gebroken hebbende, goot die op Zijn hoofd.

Maar Jezus zeide: Laat af van haar; wat doet gij haar moeite aan? Zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.

Zij heeft gedaan, hetgeen zij kon; zij is voorgekomen, om Mijn lichaam te zalven, tot een voorbereiding ter begrafenis.

En Judas Iskariot, een van de twaalven, ging heen tot de overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren.

En Hij zond twee van Zijn discipelen uit, en zeide tot hen: Gaat henen in de stad, en u zal een mens ontmoeten, dragende een kruik water, volgt dien;

En hij zal u wijzen een grote opperzaal, toegerust en gereed; bereidt het ons aldaar.

En als zij aanzaten en aten, zeide Jezus: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u, die met Mij eet, Mij zal verraden.

En zij begonnen bedroefd te worden, en de een na de ander tot Hem te zeggen: Ben ik het? En een ander: Ben ik het?

Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het is een uit de twaalven, die met Mij in de schotel indoopt.

En zij kwamen in een plaats, welker naam was Gethsemane, en Hij zeide tot Zijn discipelen: Zit hier neder, totdat Ik gebeden zal hebben.

En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op de aarde, en bad, zo het mogelijk ware, dat die ure van Hem voorbijging.

En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Kunt gij niet een uur waken?

En terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan, die een was van de twaalven, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de ouderlingen.

En die Hem verried, had hun een gemeen teken gegeven, zeggende: Dien ik kussen zal, Die is het, grijpt Hem, en leidt Hem zekerlijk henen.

En een dergenen, die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg den dienstknecht des hogepriesters, en hieuw hem zijn oor af.

En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Zijt gij uitgegaan, met zwaarden en stokken, als tegen een moordenaar, om Mij te vangen?

En een zeker jongeling volgde Hem, hebbende een lijnwaad omgedaan over het naakte lijf, en de jongelingen grepen hem.

Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.

En als Petrus beneden in de zaal was, kwam een van de dienstmaagden des hogepriesters;

En de dienstmaagd, hem wederom ziende, begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze is een van die.

Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileer, en uw spraak gelijkt.

En op het feest liet hij hun een gevangene los, wien zij ook begeerden.

En er was een, genaamd Bar-abbas, gevangen met andere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had.

En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan, dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt?

En deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op;

En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieen, aanbaden Hem.

En zij dwongen een Simon van Cyrene, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg.

En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou.

En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

En er liep een, en vulde een spons met edik, en stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias komt, om Hem af te nemen.

Kwam Jozef, die van Arimathea was, een eerlijk raadsheer, die ook zelf het Koninkrijk Gods was verwachtende, en zich verstoutende, ging hij in tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus.

En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijnwaad, en legde Hem in een graf, hetwelk uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs.

En in het graf ingegaan zijnde, zagen zij een jongeling, zittende ter rechter zijde, bekleed met een wit lang kleed, en werden verbaasd.

En na dezen is Hij geopenbaard in een andere gedaante, aan twee van hen, daar zij wandelden, en in het veld gingen.

Zoekresultaten op Versies

Zoekresultaten op Boek


Public domain